In zijn arrest van 24 juni 2016 (
ECLI:NL:HR:2016:1276) heeft de Hoge Raad geoordeeld over de vraag of een benadeelde – die substantiële schade had geleden door een brand – het door haarzelf gedragen eigen risico met succes kon vorderen van de schadeveroorzakende partij.
Uiteindelijk draait deze zaak om de vraag hoe de schade begroot moet worden en of de daadwerkelijk geleden schade door de uitgekeerde verzekeringspenningen reeds volledig is vergoed.
Onder de streep wordt geoordeeld dat de verzekeraar een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan de begrote schade. Het door de verzekerde gedragen eigen risico (die door verzekeraar op haar uitkering in mindering was gebracht) betreft dan geen schade die de schadeveroorzakende partij zou moeten vergoeden.
Feitelijke achtergrond
Op 11 maart 2001 is in het pand van Moramplastics een brand ontstaan, die is overgeslagen naar een naastgelegen loods waar landbouwmachines van Deere & Co stonden opgeslagen.
De goederen van Deere & Co waren verzekerd en de schade aan de goederen is door schade-experts bepaald op EUR 10.219.838,16. Op grond van de polisvoorwaarden gold een eigen risico van EUR 2.250.000,- per gebeurtenis en door de verzekeringsmaatschappij is daarom EUR 7.969.838,16 uitgekeerd aan Deere & Co.
Volgens Deere & Co heeft Moramplastics onrechtmatig gehandeld en is zij aansprakelijk voor de gevolgen van de brand omdat zij – kort gezegd – in strijd met de voorschriften van haar milieuvergunning zou hebben gehandeld. Deere & Co vordert het niet uitbetaalde schadebedrag (eigen risico) van EUR 2.250.000,- van Moramplastics.
Procedure in rechte
De rechtbank Zutphen wijst de vorderingen van Deere & Co toe. De rechtbank oordeelt dat Moramplastics onrechtmatig heeft gehandeld en dat er causaal verband bestaat met de schade. Bij de begroting van de schade zoekt de rechtbank aansluiting bij de schaderapporten namens Deere & Co (schadebegroting EUR 10.219.838,16), waarbij de verkoopwaarde van de landbouwvoertuigen als uitgangspunt wordt genomen. In eerste aanleg wordt Moramplastics veroordeeld om het niet-uitgekeerde bedrag van EUR 2.250.000,- te betalen.
In hoger beroep voert Moramplastics verweer, onder meer ten aanzien van de schadeomvang. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de redenering van Deere & Co – dat zij aanspraak heeft op de begrote schade voor zover deze niet door de verzekeraar is vergoed – “niet zonder meer [kan] worden gevolgd”. Het hof overweegt daartoe onder meer:
“Bij de beoordeling van de voor Deere eventueel nog resterende schade, zal immers eerst moeten worden vastgesteld wat de totale omvang van de door Deere door de brand geleden schade is. Daarop dient het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag in mindering te worden gebracht. Indien dan nog een positief saldo resteert, betreft dat de (resterende) schade die - veronderstellenderwijs uitgaande van aansprakelijkheid van Moramplastics - door Moramplastics zou moeten worden vergoed. Bij de beoordeling van de schadeomvang in de verhouding tussen Deere en Moramplastics is het hof niet gebonden aan de door de (schade-expert van de) verzekeraar van Deere vastgestelde schadeomvang en daarbij gehanteerde uitgangspunten, alleen al omdat deze vaststelling mede is beïnvloed en bepaald door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst (ingevolge deze overeenkomst heeft Deere aanspraak op de verkoopwaarde van de door de brand vernietigde zaken), waarbij Moramplastics geen partij is.
Bij de beoordeling van de omvang van de door Deere als gevolg van de brand geleden schade, dient als uitgangspunt dat Deere door het verkrijgen van schadevergoeding zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de brand niet zou hebben plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de door brand verloren gegane goederen handelsvoorraad van Deere betrof. Het is het meest met de aard van deze schade in overeenstemming om de omvang daarvan te begroten op de kosten die Deere heeft (of zou hebben) moeten maken om deze handelsvoorraad te vervangen. Dit betreft de inkoopkosten van vervangende goederen, eventueel te vermeerderen met bijkomende kosten, zoals kosten van transport.”
Het hof stelt dus terecht de inkoopprijs van de landbouwvoertuigen voorop. De inkoopwaarde van de verloren gegane goederen plus bijkomende kosten wordt in appel – mede op basis van gegevens van Deere & Co – vastgesteld op EUR 7.589.728,38.
Het hof oordeelt dat door verzekeraar een hoger bedrag is uitgekeerd aan Deere & Co en dat er dus geen te vergoeden schade resteert. Het hof vernietigt uiteindelijk het vonnis van de rechtbank en wijst alsnog alle vorderingen van Deere & Co af.
In cassatie probeert Deere & Co – zonder succes – te betogen dat de door haar van derden (de verzekeraar) in verband met de schade verkregen voordelen niet zonder meer op de geleden schade in mindering mag worden gebracht.
AG Spier stelt in zijn conclusie dat het Hof arrest “ staat als een huis”. Ten overvloede voegt Spier toe dat het “bijzonder onbevredigend [zou] zijn als benadeelden die zaakschade hebben geleden rechtens jegens de aansprakelijke persoon aanspraak zouden hebben op meer dan hun schade. Dat staat op zéér gespannen voet met de kern van het aansprakelijkheidsrecht.” Ook stelling van Deere & Co in cassatie dat zij “een navenant hogere premie heeft betaald” kan haar volgens Spier niet baten. “Het ligt bovendien héél weinig voor de hand dat een aansprakelijke persoon een aanzienlijk bedrag extra zou moeten betalen alleen omdat de benadeelde ervoor heeft gekozen om een verzekering af te sluiten die meer uitkeert dan de schade” aldus AG Spier.
De Hoge Raad overweegt in zijn arrest dat het hof de verzekeringsuitkering terecht heeft aangemerkt als strekkend tot vergoeding van de door Deere & Co geleden schade waarvoor Moramplastics – naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen – aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. De Hoge Raad stelt vast dat Deere & Co – terecht – geen klachten heeft gericht tegen het oordeel van het hof dat het bij de schadebeoordeling niet gebonden is aan de schadebegroting volgens de verzekeringsovereenkomst (waarbij Moramplastics geen partij is). Ook heeft Deere & Co in cassatie de begroting door het hof van de totale geleden schade niet bestreden.
In dat licht concludeert de Hoge Raad dat die (door het hof vastgestelde) geleden schade door de verzekeringsuitkering geheel is vergoed. De Hoge Raad volgt het oordeel van het hof en verwerpt het cassatieberoep.
Uiteindelijk draait deze zaak om de vraag hoe de schade begroot moet worden en of de daadwerkelijk geleden schade door de uitgekeerde verzekeringspenningen reeds volledig is vergoed.
Onder de streep wordt geoordeeld dat de verzekeraar een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan de begrote schade. Het door de verzekerde gedragen eigen risico (die door verzekeraar op haar uitkering in mindering was gebracht) betreft dan geen schade die de schadeveroorzakende partij zou moeten vergoeden.
Feitelijke achtergrond
Op 11 maart 2001 is in het pand van Moramplastics een brand ontstaan, die is overgeslagen naar een naastgelegen loods waar landbouwmachines van Deere & Co stonden opgeslagen.
De goederen van Deere & Co waren verzekerd en de schade aan de goederen is door schade-experts bepaald op EUR 10.219.838,16. Op grond van de polisvoorwaarden gold een eigen risico van EUR 2.250.000,- per gebeurtenis en door de verzekeringsmaatschappij is daarom EUR 7.969.838,16 uitgekeerd aan Deere & Co.
Volgens Deere & Co heeft Moramplastics onrechtmatig gehandeld en is zij aansprakelijk voor de gevolgen van de brand omdat zij – kort gezegd – in strijd met de voorschriften van haar milieuvergunning zou hebben gehandeld. Deere & Co vordert het niet uitbetaalde schadebedrag (eigen risico) van EUR 2.250.000,- van Moramplastics.
Procedure in rechte
De rechtbank Zutphen wijst de vorderingen van Deere & Co toe. De rechtbank oordeelt dat Moramplastics onrechtmatig heeft gehandeld en dat er causaal verband bestaat met de schade. Bij de begroting van de schade zoekt de rechtbank aansluiting bij de schaderapporten namens Deere & Co (schadebegroting EUR 10.219.838,16), waarbij de verkoopwaarde van de landbouwvoertuigen als uitgangspunt wordt genomen. In eerste aanleg wordt Moramplastics veroordeeld om het niet-uitgekeerde bedrag van EUR 2.250.000,- te betalen.
In hoger beroep voert Moramplastics verweer, onder meer ten aanzien van de schadeomvang. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de redenering van Deere & Co – dat zij aanspraak heeft op de begrote schade voor zover deze niet door de verzekeraar is vergoed – “niet zonder meer [kan] worden gevolgd”. Het hof overweegt daartoe onder meer:
“Bij de beoordeling van de voor Deere eventueel nog resterende schade, zal immers eerst moeten worden vastgesteld wat de totale omvang van de door Deere door de brand geleden schade is. Daarop dient het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag in mindering te worden gebracht. Indien dan nog een positief saldo resteert, betreft dat de (resterende) schade die - veronderstellenderwijs uitgaande van aansprakelijkheid van Moramplastics - door Moramplastics zou moeten worden vergoed. Bij de beoordeling van de schadeomvang in de verhouding tussen Deere en Moramplastics is het hof niet gebonden aan de door de (schade-expert van de) verzekeraar van Deere vastgestelde schadeomvang en daarbij gehanteerde uitgangspunten, alleen al omdat deze vaststelling mede is beïnvloed en bepaald door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst (ingevolge deze overeenkomst heeft Deere aanspraak op de verkoopwaarde van de door de brand vernietigde zaken), waarbij Moramplastics geen partij is.
Bij de beoordeling van de omvang van de door Deere als gevolg van de brand geleden schade, dient als uitgangspunt dat Deere door het verkrijgen van schadevergoeding zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de brand niet zou hebben plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de door brand verloren gegane goederen handelsvoorraad van Deere betrof. Het is het meest met de aard van deze schade in overeenstemming om de omvang daarvan te begroten op de kosten die Deere heeft (of zou hebben) moeten maken om deze handelsvoorraad te vervangen. Dit betreft de inkoopkosten van vervangende goederen, eventueel te vermeerderen met bijkomende kosten, zoals kosten van transport.”
Het hof stelt dus terecht de inkoopprijs van de landbouwvoertuigen voorop. De inkoopwaarde van de verloren gegane goederen plus bijkomende kosten wordt in appel – mede op basis van gegevens van Deere & Co – vastgesteld op EUR 7.589.728,38.
Het hof oordeelt dat door verzekeraar een hoger bedrag is uitgekeerd aan Deere & Co en dat er dus geen te vergoeden schade resteert. Het hof vernietigt uiteindelijk het vonnis van de rechtbank en wijst alsnog alle vorderingen van Deere & Co af.
In cassatie probeert Deere & Co – zonder succes – te betogen dat de door haar van derden (de verzekeraar) in verband met de schade verkregen voordelen niet zonder meer op de geleden schade in mindering mag worden gebracht.
AG Spier stelt in zijn conclusie dat het Hof arrest “ staat als een huis”. Ten overvloede voegt Spier toe dat het “bijzonder onbevredigend [zou] zijn als benadeelden die zaakschade hebben geleden rechtens jegens de aansprakelijke persoon aanspraak zouden hebben op meer dan hun schade. Dat staat op zéér gespannen voet met de kern van het aansprakelijkheidsrecht.” Ook stelling van Deere & Co in cassatie dat zij “een navenant hogere premie heeft betaald” kan haar volgens Spier niet baten. “Het ligt bovendien héél weinig voor de hand dat een aansprakelijke persoon een aanzienlijk bedrag extra zou moeten betalen alleen omdat de benadeelde ervoor heeft gekozen om een verzekering af te sluiten die meer uitkeert dan de schade” aldus AG Spier.
De Hoge Raad overweegt in zijn arrest dat het hof de verzekeringsuitkering terecht heeft aangemerkt als strekkend tot vergoeding van de door Deere & Co geleden schade waarvoor Moramplastics – naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen – aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. De Hoge Raad stelt vast dat Deere & Co – terecht – geen klachten heeft gericht tegen het oordeel van het hof dat het bij de schadebeoordeling niet gebonden is aan de schadebegroting volgens de verzekeringsovereenkomst (waarbij Moramplastics geen partij is). Ook heeft Deere & Co in cassatie de begroting door het hof van de totale geleden schade niet bestreden.
In dat licht concludeert de Hoge Raad dat die (door het hof vastgestelde) geleden schade door de verzekeringsuitkering geheel is vergoed. De Hoge Raad volgt het oordeel van het hof en verwerpt het cassatieberoep.
Gerelateerd
Verzekering