In eerdere bijdragen heb ik stilgestaan bij de rol van de OR op het moment dat een werkgever een verzekerde pensioenregeling wil wijzigen. Het instemmingsrecht van de OR staat daarin centraal. Uit de jurisprudentie blijkt dat instemming van de OR een belangrijke vingerwijziging is dat de werkgever een voldoende zwaarwichtig belang heeft om de pensioenregeling eenzijdig (dus zonder individuele instemming van de werknemers) te kunnen wijzigen. Geldt dat echter ook vice versa? Met andere woorden: indien de OR niet instemt, betekent dit dan een belangrijke vingerwijzing dat de werkgever een onvoldoende zwaarwichtig belang heeft? Over deze vraag heeft de kantonrechter Midden-Nederland zich op 4 februari 2015 uitgelaten. De
uitkomst is mijns inziens verrassend.
In de kwestie die aan de kantonrechter werd voorgelegd, protesteerde een werknemer tegen meerdere wijzigingen van zijn pensioenovereenkomst en eiste de werknemer nakoming van zijn oude pensioenregeling uit 1999. Met deze wijzigingen had de werknemer niet ingestemd. Daardoor ontstond de vraag of de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang had voor de wijziging dat het belang van de werknemer daarvoor diende te wijken. Een van de argumenten die de werknemer in dit verband aanvoerde, is dat de OR niet had ingestemd met de wijzigingen. De kantonrechter ging echter niet mee in dit argument. Daarin speelde voor de kantonrechter een doorslaggevende rol het gegeven dat de OR had nagelaten een beroep te doen op de nietigheid van de pensioenwijziging (vanwege het ontbreken van instemming van de OR). Die omstandigheid kon dus niet aan de toewijsbaarheid van de vordering van de werknemer bijdragen, aldus de kantonrechter.
Deze overweging is naar mijn mening verrassend, nu de OR ook andere redenen gehad kan hebben om de nietigheid niet in te roepen. De uitleg van de kantonrechter betekent de facto dat een OR de medewerkers benadeelt als besloten wordt om niet de formele stap van de nietigheid te nemen. Wat van de juistheid van deze uitspraak ook zij, de uitspraak zal in ieder geval aanleiding moeten bieden voor ondernemingsraden bij de afweging om al dan niet de nietigheid in te roepen ook dit aspect mee te nemen.
Het is mij nog niet bekend of de werknemer hoger beroep instelt in deze kwestie. De kantonrechter heeft namelijk al zijn vorderingen afgewezen (het zwaarwichtig belang aan de zijde van de werkgever werd dus aangenomen). Hoger beroep juich ik wel toe, nu het naar mijn mening lastig aan werknemers uit te leggen valt dat bij instemming van de OR de (bewijs)positie van de werknemer terzake het zwaarwichtig belang aanzienlijk verslechtert, terwijl het ontbreken van de instemming van de OR - voor zover niet de nietigheid is ingeroepen - de werknemer ook parten speelt.
Via dit kennisportal wordt u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op dit gebied. Naar verwachting zal er de komende jaren nog regelmatig geprocedeerd worden over de wijzigingsvraagstukken, zeker gelet op de collectieve wijzigingstrajecten die per 1 januari 2014 en 1 januari 2015 als gevolg van het nieuwe Witteveenkader zijn doorgevoerd.
In de kwestie die aan de kantonrechter werd voorgelegd, protesteerde een werknemer tegen meerdere wijzigingen van zijn pensioenovereenkomst en eiste de werknemer nakoming van zijn oude pensioenregeling uit 1999. Met deze wijzigingen had de werknemer niet ingestemd. Daardoor ontstond de vraag of de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang had voor de wijziging dat het belang van de werknemer daarvoor diende te wijken. Een van de argumenten die de werknemer in dit verband aanvoerde, is dat de OR niet had ingestemd met de wijzigingen. De kantonrechter ging echter niet mee in dit argument. Daarin speelde voor de kantonrechter een doorslaggevende rol het gegeven dat de OR had nagelaten een beroep te doen op de nietigheid van de pensioenwijziging (vanwege het ontbreken van instemming van de OR). Die omstandigheid kon dus niet aan de toewijsbaarheid van de vordering van de werknemer bijdragen, aldus de kantonrechter.
Deze overweging is naar mijn mening verrassend, nu de OR ook andere redenen gehad kan hebben om de nietigheid niet in te roepen. De uitleg van de kantonrechter betekent de facto dat een OR de medewerkers benadeelt als besloten wordt om niet de formele stap van de nietigheid te nemen. Wat van de juistheid van deze uitspraak ook zij, de uitspraak zal in ieder geval aanleiding moeten bieden voor ondernemingsraden bij de afweging om al dan niet de nietigheid in te roepen ook dit aspect mee te nemen.
Het is mij nog niet bekend of de werknemer hoger beroep instelt in deze kwestie. De kantonrechter heeft namelijk al zijn vorderingen afgewezen (het zwaarwichtig belang aan de zijde van de werkgever werd dus aangenomen). Hoger beroep juich ik wel toe, nu het naar mijn mening lastig aan werknemers uit te leggen valt dat bij instemming van de OR de (bewijs)positie van de werknemer terzake het zwaarwichtig belang aanzienlijk verslechtert, terwijl het ontbreken van de instemming van de OR - voor zover niet de nietigheid is ingeroepen - de werknemer ook parten speelt.
Via dit kennisportal wordt u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op dit gebied. Naar verwachting zal er de komende jaren nog regelmatig geprocedeerd worden over de wijzigingsvraagstukken, zeker gelet op de collectieve wijzigingstrajecten die per 1 januari 2014 en 1 januari 2015 als gevolg van het nieuwe Witteveenkader zijn doorgevoerd.
Gerelateerd
Pensioen en beloning