Een op de snelweg aangereden uitgestapte automobilist: geen overmacht of aan opzet grenzende roekeloosheid, wel eigen schuld

28 juni 2017, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Op 17 oktober 2011 omstreeks 6:45 uur krijgt een Belgische automobilist (eiser) een lekke band op de snelweg te Bergen op Zoom. Nadat eiser zijn auto tot stilstand had gebracht op een wisselrijstrook, was eiser naar de achterkant van zijn auto gelopen om een gevarendriehoek uit de kofferbak te halen. Op dat moment wordt hij aangereden door een personenauto.
Frank van Toorn 
Frank van Toorn 
Advocaat - Senior
In dit artikel

Op 17 oktober 2011 omstreeks 6:45 uur krijgt een Belgische automobilist (eiser) een lekke band op de snelweg te Bergen op Zoom. Nadat eiser zijn auto tot stilstand had gebracht op een wisselrijstrook, was eiser naar de achterkant van zijn auto gelopen om een gevarendriehoek uit de kofferbak te halen. Op dat moment wordt hij aangereden door een personenauto.

Als gevolg van de aanrijding heeft eiser, als voetganger, letsel opgelopen en stelt de WAM-verzekeraar van de personenauto daarvoor aansprakelijk op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW). De verzekeraar stelt echter dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Voorts beroept de verzekeraar zich op eigen schuld en stelt daartoe dat sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid van eiser.

Alvorens nader in te gaan op het oordeel van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2017:3436) in deze zaak wordt eerst stilgestaan bij de begrippen overmacht, aan opzet grenzende roekeloosheid en de 50%-regel.

Overmacht, aan opzet grenzende roekeloosheid en de 50%-regel

Artikel 185 WVW bepaalt dat indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan niet door dat motorvoertuig vervoerde personen of zaken, de eigenaar van dat motorrijtuig verplicht is om de schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Aan het beroep op overmacht worden in de rechtspraak strenge eisen gesteld: de gemotoriseerde gaat alleen vrijuit wanneer hem rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Overmacht hoeft niet te worden bewezen, maar enkel aannemelijk te worden gemaakt. Een beroep op overmacht wordt in de praktijk echter zelden aangenomen (Vgl. R. Rutten & V. Oskam, ‘Overmacht in het verkeer; een zeldzaamheid of toch niet?’, VR 2016/126, afl. 9, p. 322-329).

Indien overmacht niet aannemelijk is, dan is de gemotoriseerde aansprakelijk. In het kader van de omvang van de aansprakelijkheid staat de aangesproken partij dan nog wel een beroep op eigen schuld (artikel 6:101 BW) van het slachtoffer ten dienste.

In het kader van een beroep op eigen schuld is de zogenaamde 50%-regel van belang. De 50%-regel houdt in dat indien een fietser of voetganger van veertien jaar of ouder door een motorrijtuig wordt aangereden, de billijkheid eist dat de eigenaar daarvan buiten het geval van overmacht ten minste 50% van de schade van de fietser of voetganger vergoedt, tenzij er bij laatstgenoemde sprake is van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid. Vervolgens moet worden nagegaan of wellicht méér dan 50% moet worden vergoed, hetzij omdat (de bestuurder van) het motorrijtuig in verhouding tot de fietser of voetganger voor meer dan 50% tot de schade heeft bijgedragen, hetzij omdat de billijkheid dit in het licht van alle omstandigheden van het geval eist (HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526 (IZA/Vrerink). De achtergrond van deze regel is dat degene die door het gebruik van een motorrijtuig een gevaar op de weg in het leven roept, daarvan het risico dient te dragen in verband met het zogenoemde “Betriebsgefahr”. Dit is het gevaar dat van het gebruik van het motorrijtuig als zodanig uitgaat vanwege massa en snelheid.

De 50%-regel is dus niet van toepassing in geval van overmacht of opzet of daaraan grenzende roekeloosheid. Maar wanneer is dan sprake van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid? Uit het arrest Pesti/Noordhollandse (HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7863) blijkt dat deze categorie beperkt moet worden opgevat: daarvoor is in beginsel bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer vereist.

De beoordeling

Terug naar de casus. De rechtbank verwerpt het beroep van de verzekeraar op overmacht. Uit de verklaring van de bestuurster van de personenauto blijkt dat zij eiser pas heeft waargenomen toen de vóór haar op de wisselrijstrook rijdende auto’s naar links waren uitgeweken en dat zij toen de auto van eiser al zo kort was genaderd dat zij haar voertuig niet meer tijdig tot stilstand kon brengen. Dit brengt volgens de rechtbank mee dat de bestuurster van de personenauto rechtens een verwijt te maken valt van het ontstaan van het ongeval.

Vervolgens komt het beroep van de verzekeraar op aan opzet grenzende roekeloosheid aan de orde. Volgens de verzekeraar was daarvan sprake, omdat eiser met verschillende verkeersborden gewezen is op de afslag naar Roosendaal, dat zich op de wisselrijstrook naar rechts wijzende pijlen bevinden en dat de afgrenzing van de wisselrijstrook en de andere rijstroken bestaat in witte blokken op het wegdek. Ook wijst de verzekeraar erop dat er twee auto’s zijn geweest die zijn uitgeweken voor de auto van eiser, voordat de aanrijding heeft plaatsgehad. De verzekeraar meent dat het voor eiser dan ook duidelijk moet zijn geweest dat hij zijn personenauto op een rijstrook van de snelweg had geparkeerd. Eiser voerde onder meer aan dat hij meende zijn auto op een vluchtstrook te hebben stilgezet.

De rechtbank oordeelt dat eiser in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan het gevaar voor het ontstaan van het ongeval doordat hij zijn auto, tijdens een drukke ochtendspits in het donker op de genoemde wisselrijstrook tot stilstand heeft gebracht en hij vervolgens achter zijn auto is gaan staan. Bovendien had eiser zich – gelet op de bebording en markeringen op het wegdek – moeten realiseren dat hij zijn auto op een rijstrook van de snelweg tot stilstand bracht en niet op een vluchtstrook. So far, so good, voor de verzekeraar.

Het beroep op aan opzet grenzende roekeloosheid wordt vervolgens alsnog afgewezen, omdat uit de door de verzekeraar gestelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat eiser zich bewust was van het gevaar dat hij liep doordat hij zijn auto op een rijstrook van de snelweg had stilgezet en hij zich naar de achterkant van zijn auto had begeven. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de wisselrijstrook in het verlengde ligt van de vluchtstrook, waardoor het eiser kan zijn ontgaan dat die vluchtstrook was geëindigd en was overgegaan in een wisselrijstrook toen hij zijn auto stilzette. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de verzekeraar dat eiser uit de aanwezigheid van pijlen op het wegdek van de wisselrijstrook of uit de aanwezigheid van overig verkeer op de wisselrijstrook had moeten afleiden dat hij zich niet op een vluchtstrook bevond, omdat uit de door de verzekeraar overgelegde foto’s niet blijkt dat zich pijlen bevinden op de wisselrijstrook vóór de plaats waar eiser zijn auto had stilgezet, terwijl de verzekeraar ook niet heeft gesteld dat eiser eventueel vóór hem op de wisselrijstrook rijdend verkeer daadwerkelijk heeft gezien.

Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de verzekeraar op grond van de 50%-regel verplicht is om 50% van de schade van eiser te vergoeden. De rechtbank neemt geen hogere vergoedingsplicht dan 50% aan vanwege eigen schuld aan de zijde van eiser. Zo oordeelt de rechtbank dat de aan eiser toe te rekenen omstandigheden in overwegende mate hebben bijgedragen aan het gevaar voor het ontstaan van het ongeval. Volgens de rechtbank is de fout aan de zijde van eiser in vergelijking tot de fout van de bestuurster van de personenauto ernstiger en het verwijt dat hem treft groter. Ook het niet verzekerd zijn van de schade en de ernst van het letsel van eiser, zijn voor de rechtbank geen aanleiding tot aanpassing van de vergoedingsplicht conform de 50%-regel.

Uiteindelijk acht de rechtbank de verzekeraar dus aansprakelijk en schadeplichtig voor 50% van de door eiser als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

Conclusie

Uit deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant blijkt nog maar eens dat de lat voor een geslaagd beroep op overmacht of aan opzet grenzende roekeloosheid bij aansprakelijkheid voor motorijtuigen hoog ligt. Hoewel bij toepassing van artikel 185 WVW dikwijls de 50%-regel van toepassing zal zijn, kan een beroep van de aangesproken partij op eigen schuld van het slachtoffer soms verlichting bieden.

Gerelateerd

Rechterhamer

Verjaring in het verzekeringsrecht: de aansprakelijkheidsverzekering

Op 9 juli 2024 heeft het Hof Amsterdam arrest (ECLI:NL:GHAMS:2024:1896) gewezen in een zaak waarin het aanvangsmoment van verjaring bij een...

Proportionele regulering voor verzekeraars

Het verzekeringsbedrijf is in Nederland (en Europa) sterk gereguleerd, met name door de richtlijn Solvency II (Richtlijn 2009/138/EG) en de implementatie...

WAM-verzekeraar verhaalt met succes haar schade op haar verzekerde die met te veel alcohol op een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt

In de nacht van 23 op 24 november 2018 veroorzaakt de bestuurder van een voertuig onder invloed van alcohol een eenzijdig ongeval waarbij een inzittende...

Opzettelijke brandstichting door een drugsgebruikende verzekerde met een geestelijke stoornis

Brandverzekeringen bieden meestal geen dekking voor schade die een verzekerde zelf opzettelijk veroorzaakt. Maar wat geldt als de verzekerde handelde vanuit...

Verrekening arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met letselschadevergoeding

Op 3 juni 2024 is een beschikking van de rechtbank Limburg gepubliceerd (ECLI:NL:RBLIM:2024:1878), waarin de rechtbank oordeelt dat uitkeringen onder een door...

Tellen inkomsten uit zwart werk mee bij begroten verlies aan verdienvermogen?

De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 april 2024 geoordeeld over de vraag of bij de begroting van schade wegens verlies aan verdienvermogen rekening gehouden...
No posts found