Een briefadres kan volgens de Hoge Raad als woonplaats gelden voor de betekening van een exploot

6 november 2019, laatst geüpdatet 7 november 2024
Een deurwaarder heeft op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet onder andere de wettelijke taak om exploten van dagvaarding uit te brengen. Maar hoe gaat de deurwaarder te werk als de persoon aan wie hij een exploot moet uitbrengen geen bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland heeft? Is het dan mogelijk of verplicht om een dagvaarding uit te brengen aan een in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres? Als dit niet mogelijk is, dient het exploot dan openbaar te worden betekend? En welke rechter is vervolgens bevoegd om de zaak te beoordelen?
In dit artikel

In een recente procedure bij de kantonrechter te Rotterdam kwamen deze onderwerpen aan de orde. Alvorens de zaak verder te behandelen, stelde de kantonrechter hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. In een uitspraak van 28 juni 2019 gaf de Hoge Raad uitsluitsel.

Aanleiding en feiten

Een zorgverzekeraar vordert bij de kantonrechter veroordeling van een verzekerde tot betaling van onbetaald gelaten premies. De verzekerde heeft geen bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland. Hij heeft wel een geregistreerd briefadres in de BRP. De zorgverzekeraar kiest ervoor om de dagvaarding openbaar te laten betekenen: het exploot wordt uitgereikt aan de officier van justitie bij de rechtbank Rotterdam en bekendgemaakt in de Staatscourant. Vervolgens stuurt de zorgverzekeraar een afschrift van het exploot naar het briefadres van de gedaagde.

De gedaagde verschijnt niet in de procedure. De kantonrechter besluit om niet zonder meer verstek te verlenen, maar wil eerst beoordelen of de gedaagde op juiste wijze is opgeroepen. Omdat daarover verdeeldheid bestaat in lagere rechtspraak, legt de kantonrechter de vraag voor aan de Hoge Raad.

Beantwoording door de Hoge Raad

Als eerste legt de Hoge Raad de wettelijke basisregels omtrent het betekenen van exploten uit, om vervolgens over de uitzonderingen te spreken. Het uitgangspunt is dat een exploot uitgebracht wordt aan de woonplaats van de persoon voor wie het bestemd is. Hier wordt gedoeld op de plek waar die betreffende persoon daadwerkelijk woont of verblijft. Op grond van de wet is het in bepaalde gevallen mogelijk om een andere, dan de werkelijke, woonplaats te kiezen.

De wet kent ook regels voor personen die géén bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben. In zo’n situatie wordt er betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen. Deze situatie wordt ook wel de ‘openbare betekening’ genoemd. Belangrijk is dat zo spoedig mogelijk een uittreksel van het exploot in de Staatscourant bekend wordt gemaakt. Dit gebeurt allemaal onder vermelding van de naam en het kantooradres van de deurwaarder of advocaat bij wie een afschrift van het exploot verkregen kan worden.

Briefadres

Vervolgens roept de Hoge Raad in herinnering dat de wet BRP eenieder verplicht om zich op zijn woonadres of, bij het ontbreken daarvan, op een briefadres in te schrijven. Een briefadres wordt – kort gezegd – omschreven als een adres waar documenten van personen zonder een woon- of verblijfplaats in ontvangst worden genomen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties omschreef het begrip ‘briefadres’ in een brief uit 2016 als volgt:

“Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.”

Indien iemand géén beroep doet op de verkrijging van een briefadres en een woonadres daarnaast ontbreekt, is de gemeente bevoegd om ambtshalve een briefadres op te nemen voor de betrokkene. De instemming van de briefadresgever is wel vereist. Dit zal meestal een natuurlijk persoon binnen dezelfde gemeente of een aan door het college van burgemeester en wethouders aangewezen rechtspersoon zijn. De gemeente kan werkafspraken maken met de briefadresgever. De afspraken zorgen er veelal voor dat documenten de briefadreshouder daadwerkelijk bereiken via het geregistreerde adres. De briefadresgever dient er dus voor zorg te dragen dat de briefadreshouder kennis neemt van de aan hem toegezonden geschriften of inlichtingen. Bij onthouding hiervan riskeert de briefadresgever een bestuurlijke boete.

In enkele uitzonderingsgevallen kunnen personen een woonadres én een briefadres hebben. Denk aan gevallen waarbij de betrokkene in een gevangenis of psychiatrische inrichting verblijft. Ook bedreigde personen en zeevarenden kunnen hier aanspraak op maken.

Betekening aan het briefadres

In de praktijk is de kans dat een persoon kennisneemt van een openbare betekening erg klein, aldus de Hoge Raad. Het briefadres is juist in het leven geroepen voor dit soort gevallen. De Wet BRP bevat bepalingen die bevorderen dat de briefadreshouder ook daadwerkelijk via het briefadres kan worden bereikt. Uit hoofde van zijn hoedanigheid en functie heeft de gerechtsdeurwaarder ook toegang tot deze gegevens. Het zou onlogisch zijn als hier geen gebruik van wordt gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een dagvaarding uitgebracht kan worden op een briefadres. Er kan dus geconcludeerd worden dat de betekening op een briefadres een stuk effectiever is en voor de toepassing van de wet aangemerkt kan worden als ‘woonplaats’.

Aangezien dan aan het ‘woonplaatscriterium’ is voldaan, is er volgens de Hoge Raad geen plaats meer voor openbare betekening. Er mag alleen nog openbaar betekend worden als de deurwaarder moet aannemen dat het briefadres niet (meer) juist is en de documenten de persoon niet zullen bereiken. De wettelijke dagvaardingstermijn (ten minste een week) blijft daarbij onveranderd, aldus de Hoge Raad. Tot slot is de rechter van de plaats van het briefadres vervolgens de bevoegde rechter om over de zaak te oordelen, omdat het arrondissement van de ‘woonplaats’ bevoegd is om de zaak te behandelen.

Tenslotte bepaalt de Hoge Raad dat deze uitspraak, met het oog op de rechtszekerheid, geen gevolgen heeft voor de geldigheid van exploten die vóór 1 augustus 2019 openbaar zijn betekend.

Vervolg

Gezien de duidelijke antwoorden die de Hoge Raad op de prejudiciële vragen geeft, laat het vervolg van de procedure voor de kantonrechter te Rotterdam zich raden. De deurwaarder had de dagvaarding aan het briefadres van gedaagde moeten betekenen (dat hij moest aannemen dat het briefadres niet (meer) juist was blijkt niet uit de casus) en voor openbare betekening was dus geen plaats. Nu de dagvaarding in het voorliggende geval niet op juiste wijze aan gedaagde is betekend, zal geen verstek worden verleend en zal de zorgverzekeraar niet-ontvankelijk worden verklaard.