De voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond
oordeelde recentelijk dat een nieuwe BV, opgericht na een faillissement, niet de plaats van de failliete BV mag innemen bij een raamovereenkomst. De nieuwe BV heeft niet deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure en zou tevens niet voldoen aan de daarbij gestelde eisen.
De zaak
Na een openbare Europese aanbesteding zijn A BV, B BV en C BV met het Waterschapsbedrijf Limburg een raamovereenkomst aangegaan met als onderwerp "onderhoud en renovatie rioolgemalen". Op enig moment wordt C BV in staat van faillissement verklaard. Er vindt een doorstart plaats door middel van de oprichting van een nieuwe BV. Het Waterschapsbedrijf wil deze nieuwe BV accepteren als raamcontractant. A en B maken hiertegen (vruchteloos) bezwaar en starten een kort geding.
Contractspartij mag niet worden vervangen
De voorzieningenrechter oordeelt dat het Waterschapsbedrijf de nieuwe BV niet als vervanger van C in de raamovereenkomst mag opnemen. De raamovereenkomst kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet los worden gezien van de gehouden aanbestedingsprocedure. Op grond van de aanbestedingsprocedure mogen A en B bij de totstandkoming van de raamovereenkomst in redelijkheid verwachten dat alleen die partijen die de procedure hadden doorlopen en voldeden aan de minimumvereisten mochten toetreden tot de raamovereenkomst. De nieuwe BV heeft niet meegedaan aan die procedure, zodat het Waterschapsbedrijf volgens de voorzieningenrechter onrechtmatig en onzorgvuldig handelt ten opzichte van A en B, indien de nieuwe BV achteraf partij zou worden bij de raamovereenkomst. Dit geldt temeer, nu deze nieuwe BV niet aan een aantal bij de aanbesteding gestelde minimumvereisten kan voldoen.
Deze uitspraak kan worden gezien als een bevestiging van het Pressetext-arrest van het Hof van Justitie waarin is bepaald dat de wijziging van een contractspartner als een wezenlijke wijziging moet worden beschouwd en dus in beginsel niet is toegestaan (zonder nieuwe aanbesteding).
Mr. Tony van Wijk, advocaat aanbestedingsrecht
De zaak
Na een openbare Europese aanbesteding zijn A BV, B BV en C BV met het Waterschapsbedrijf Limburg een raamovereenkomst aangegaan met als onderwerp "onderhoud en renovatie rioolgemalen". Op enig moment wordt C BV in staat van faillissement verklaard. Er vindt een doorstart plaats door middel van de oprichting van een nieuwe BV. Het Waterschapsbedrijf wil deze nieuwe BV accepteren als raamcontractant. A en B maken hiertegen (vruchteloos) bezwaar en starten een kort geding.
Contractspartij mag niet worden vervangen
De voorzieningenrechter oordeelt dat het Waterschapsbedrijf de nieuwe BV niet als vervanger van C in de raamovereenkomst mag opnemen. De raamovereenkomst kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet los worden gezien van de gehouden aanbestedingsprocedure. Op grond van de aanbestedingsprocedure mogen A en B bij de totstandkoming van de raamovereenkomst in redelijkheid verwachten dat alleen die partijen die de procedure hadden doorlopen en voldeden aan de minimumvereisten mochten toetreden tot de raamovereenkomst. De nieuwe BV heeft niet meegedaan aan die procedure, zodat het Waterschapsbedrijf volgens de voorzieningenrechter onrechtmatig en onzorgvuldig handelt ten opzichte van A en B, indien de nieuwe BV achteraf partij zou worden bij de raamovereenkomst. Dit geldt temeer, nu deze nieuwe BV niet aan een aantal bij de aanbesteding gestelde minimumvereisten kan voldoen.
Deze uitspraak kan worden gezien als een bevestiging van het Pressetext-arrest van het Hof van Justitie waarin is bepaald dat de wijziging van een contractspartner als een wezenlijke wijziging moet worden beschouwd en dus in beginsel niet is toegestaan (zonder nieuwe aanbesteding).
Mr. Tony van Wijk, advocaat aanbestedingsrecht
Gerelateerd
Aanbesteding