Voor directeur-grootaandeelhouders (hierna: DGA’s) gaat er op korte termijn het nodige veranderen. Met ingang van het jaar 2020 gaat het vennootschapsbelastingtarief verder omlaag. Voor het jaar 2020 wordt het voor de eerste € 200.000 winst geldende tarief verlaagd van 19% naar 16,%, het algemene tarief blijft 25% (eerder was wel een verlaging voorzien). In 2021 gaat het algemene vennootschapsbelastingtarief 21,7% bedragen en 15% voor winst tot € 200.000. Daar staat tegenover dat het inkomstenbelastingtarief over het dividend dat DGA’s zich laten uitkeren trapsgewijs zal worden verhoogd van 25% naar 26,9% (box 2), terwijl het toepasselijke toptarief waartegen zijn salaris wordt belast (box 1) daalt van 51,75% naar 49,5%. Daar komt nog de aangekondigde maatregel bij om excessief lenen bij de eigen B.V. in te dammen. Wanneer deze schulden niet tijdig worden teruggebracht tot een acceptabel geacht niveau (in beginsel maximaal € 500.000) wordt het meerdere belast. In het licht van deze maatregelen dienen DGA’s nog dit jaar de afweging te maken of het verstandig is om dividend uit te keren. De daarbij te maken afwegingen worden hieronder kort op een rijtje gezet.
Onder de huidige belastingregels wordt de DGA pas belast voor door de BV gemaakte winsten zodra deze door hem in privé worden gerealiseerd, meestal via dividenduitkering. Deze belastingheffing kan derhalve worden uitgesteld door geen dividend uit te keren. Wanneer het tarief waartegen deze dividenden worden belast echter wordt verhoogd betaalt de DGA hierover in de toekomst meer inkomstenbelasting. Een eerder uitgekeerd dividend maakt in beginsel deel uit van het box 3 vermogen van de DGA. Hierover dient jaarlijks een forfaitair rendement te worden aangegeven. Dat vermogen zou echter ook binnen de B.V. belast zijn geweest. In hoeverre (eerder) uitkeren naar privé voor- dan wel nadelig is hangt vooral af van het rendement dat dat vermogen daadwerkelijk oplevert en het tijdstip waarop anders dividend zou zijn uitgekeerd. Hoe hoger het werkelijke rendement, des te groter is de kans dat de heffing in privé voordeliger wordt. Daarnaast is denkbaar dat uitgekeerde middelen niet in box 3 belast worden (verbouwing eigen woning, inboedel, kunst). Ook zou het lagere tarief ‘veilig’ gesteld kunnen worden door vermogen uit te keren en het netto bedrag weer als aandelenkapitaal in de B.V. te stoppen.
De te maken afweging krijgt een extra dimensie voor zover de DGA substantiële schulden aan zijn vennootschap heeft. Als dividenduitkeringen nodig zijn om die schulden weer binnen het voorziene plafond van € 500.000 te brengen zal een uitkering dit jaar vanwege de aanstaande tariefsverhoging snel de voorkeur verdienen. Door middel van tijdige berekeningen kan hier een goede afweging worden gemaakt.
De voorziene tariefswijzigingen hebben ook invloed op een andere beslissing, namelijk of de DGA bij voorkeur in box 1 ontvangen loon wil ontvangen dan wel in box 2 ontvangen dividend. Op in privé ontvangen salaris rust een belastingdruk van maximaal 49,5%. Als de DGA een lager salaris geniet is sprake van een lagere belastingdruk. In het jaar 2021 is de cumulatieve belastingdruk (vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting) dan 42,7%, bij winsten tot € 200.000 38,87%. Binnen de marges die de zogenoemde gebruikelijkloonregeling biedt, kan de DGA zijn salaris zodanig optimaliseren dat de totale belastingdruk over zijn netto inkomen lager uitvalt.
Kortom: er is werk aan de winkel voor de DGA en zijn adviseur.