Premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid worden met regelmaat tussen werkgever en werknemer gesloten. De pensioenuitvoerder biedt dan aan de deelnemer de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de wijze waarop de pensioenpremie belegd wordt. Als de deelnemer deze mogelijkheid benut, neemt hij in feite de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over. Dat creëert risico’s. Tegen deze achtergrond rust op een pensioenuitvoerder c.q. de tussenpersoon een specifieke zorgplicht. Uit een
ra
pport van de AFM (“Onderzoek zorgplicht bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid 2009”) blijkt echter dat een belangrijk deel van de pensioenuitvoerders nog niet heeft voldaan aan de op hen rustende zorgplicht.
Algemeen
De Pensioenwet kent drie typen pensioenovereenkomsten, waaronder de premieovereenkomst. Deelnemers aan een premieovereenkomst ontvangen alleen een periodieke pensioenpremie en lopen beleggingsrisico. Een werkgever belooft een werknemer in dat geval geen periodieke pensioenuitkering na pensionering of op te bouwen kapitaal op de pensioendatum. Zodra de premieovereenkomst aan de deelnemer de mogelijkheid biedt invloed uit te oefenen op de wijze waarop de pensioenpremie belegd wordt, is sprake van een premieovereenkomst met beleggingsvrijheid. Maakt een deelnemer van deze mogelijkheid gebruik, dan moet hij zijn voorkeur over de beleggingswijze uitspreken, waarna de pensioenuitvoerder verplicht is dienovereenkomstig te handelen. De deelnemer neemt dan in feite de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over. Deelnemers zijn vaak minder ervaren en professionele beleggers dan pensioenuitvoerders, waardoor meer risico gelopen wordt en een grotere kans op tegenvallende beleggingsrendementen bestaat.
Tegen deze achtergrond heeft de wetgever in artikel 52 Pensioenwet (Pw) een zorgplicht voor pensioenuitvoerders (dus pensioenfondsen en verzekeraars) geïntroduceerd en (in dit kader) verwezen naar de toepasselijkheid van een aantal artikelen in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit is een uitzondering op artikel 6 Pensioenwet, waarin verwoord staat dat de Wft in beginsel niet van toepassing is op de verhouding tussen enerzijds een verzekeraar en anderzijds een aanspraak- of pensioengerechtigde.
Kort gezegd komt deze zorgplicht erop neer dat de pensioenuitvoerder de deelnemer bij het maken van beleggingskeuzes moet begeleiden. De zorgplicht kan worden onderverdeeld in een advies-, onderzoeks- en informatieplicht. De pensioenuitvoerder moet de deelnemer voorafgaand aan de eerste beleggingsbeslissing adviseren en wel met inachtneming van de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de deelnemer (het ‘ken uw klant beginsel’). Het advies moet in ieder geval zodanig zijn dat het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de periode tot de pensioendatum korter is (life cycle beginsel). Daarnaast moet de pensioenuitvoerder (tenminste) jaarlijks onderzoek verrichten naar de verhouding tussen het advies en de daadwerkelijke beleggingsbeslissingen en de deelnemer hierover informeren en (opnieuw) adviseren. In voorkomende gevallen zal de deelnemer gewaarschuwd moeten worden tegen het lichtvaardig aangaan van onnodige risico’s of van risico’s die de deelnemer redelijkerwijze niet kan dragen. In het verlengde hiervan, moeten er heldere afspraken gemaakt worden over vergoeding van de (hiermee gemoeide) beheerskosten.
Tot slot geldt er ook een aantal specifieke informatieverplichtingen, zoals de verplichting om de aanspraakgerechtigde tijdig te informeren over de tot 2014 geldende mogelijkheid van splitsing van het kapitaal op de pensioendatum in een deel voor de tijdelijke uitkering en een later aan te wenden deel voor een levenslange uitkering (bij premie- en kapitaalovereenkomsten).
Zorgplicht tussenpersoon/bemiddelaar
De hierboven geschetste zorgplicht kan worden uitbesteed, bijvoorbeeld aan een tussenpersoon/bemiddelaar. In de praktijk gebeurt dit ook vaak. Ook in geval van uitbesteding blijft de pensioenuitvoerder echter verantwoordelijk voor de invulling van de wettelijke zorgplicht. Een deelnemer kan dus zowel de tussenpersoon als de pensioenuitvoerder aanspreken, als de zorgplicht geschonden wordt. Daarnaast kan de AFM als toezichthoudend orgaan (onder meer) een boete opleggen aan de pensioenuitvoerder of de tussenpersoon bij schending van de in artikel 52 Pw verwoorde zorgplicht.
Tips AFM
Om pensioenuitvoerders en tussenpersonen meer duidelijkheid te geven, heeft de AFM een document gepubliceerd op de website www.afm.nl (“Visie op open norm zorgplicht bij premieovereenkomsten). Hierin wordt een visie op de zorgplicht gegeven. Dit document biedt enig houvast aan pensioenfondsen, verzekeraars en tussenpersonen. Voorts doet de AFM in het hierboven aangestipte rapport van 2009 een aantal belangwekkende aanbevelingen:
• Zorg voor complete, toegankelijke informatie waarin niet alleen de mogelijkheden maar ook de risico’s van beleggingsvrijheid in combinatie met pensioenopbouw worden benoemd.
• Win zorgvuldig gegevens in over het (gewenste) pensioenniveau, inkomen, uitgavenpatroon en vermogen van de deelnemer alsmede zijn risicobereidheid en kennis van c.q. ervaring met beleggen van pensioengelden.
• Motiveer beleggingsadvies zorgvuldig. Dat advies moet passen bij (de kenmerken van) de deelnemer en moet de verwachte pensioenresultaten zoveel mogelijk concreet maken.
• Controleer en blijf controleren of de door een deelnemer gekozen wijze van beleggen bij hem past. Dat betekent tenminste dat een pensioenuitvoerder aan deelnemers het verzoek doet melding te maken van wijzigingen in de persoonlijke situatie van de deelnemer.
• Kies life cycles zorgvuldig. Bij de keuze voor een life cycle houdt de pensioenuitvoerder rekening met het feit dat risicoafbouw wettelijk verplicht is. De risicoafbouw zal tijdig en gelijkmatig moeten zijn.
Algemeen
De Pensioenwet kent drie typen pensioenovereenkomsten, waaronder de premieovereenkomst. Deelnemers aan een premieovereenkomst ontvangen alleen een periodieke pensioenpremie en lopen beleggingsrisico. Een werkgever belooft een werknemer in dat geval geen periodieke pensioenuitkering na pensionering of op te bouwen kapitaal op de pensioendatum. Zodra de premieovereenkomst aan de deelnemer de mogelijkheid biedt invloed uit te oefenen op de wijze waarop de pensioenpremie belegd wordt, is sprake van een premieovereenkomst met beleggingsvrijheid. Maakt een deelnemer van deze mogelijkheid gebruik, dan moet hij zijn voorkeur over de beleggingswijze uitspreken, waarna de pensioenuitvoerder verplicht is dienovereenkomstig te handelen. De deelnemer neemt dan in feite de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over. Deelnemers zijn vaak minder ervaren en professionele beleggers dan pensioenuitvoerders, waardoor meer risico gelopen wordt en een grotere kans op tegenvallende beleggingsrendementen bestaat.
Tegen deze achtergrond heeft de wetgever in artikel 52 Pensioenwet (Pw) een zorgplicht voor pensioenuitvoerders (dus pensioenfondsen en verzekeraars) geïntroduceerd en (in dit kader) verwezen naar de toepasselijkheid van een aantal artikelen in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit is een uitzondering op artikel 6 Pensioenwet, waarin verwoord staat dat de Wft in beginsel niet van toepassing is op de verhouding tussen enerzijds een verzekeraar en anderzijds een aanspraak- of pensioengerechtigde.
Kort gezegd komt deze zorgplicht erop neer dat de pensioenuitvoerder de deelnemer bij het maken van beleggingskeuzes moet begeleiden. De zorgplicht kan worden onderverdeeld in een advies-, onderzoeks- en informatieplicht. De pensioenuitvoerder moet de deelnemer voorafgaand aan de eerste beleggingsbeslissing adviseren en wel met inachtneming van de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de deelnemer (het ‘ken uw klant beginsel’). Het advies moet in ieder geval zodanig zijn dat het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de periode tot de pensioendatum korter is (life cycle beginsel). Daarnaast moet de pensioenuitvoerder (tenminste) jaarlijks onderzoek verrichten naar de verhouding tussen het advies en de daadwerkelijke beleggingsbeslissingen en de deelnemer hierover informeren en (opnieuw) adviseren. In voorkomende gevallen zal de deelnemer gewaarschuwd moeten worden tegen het lichtvaardig aangaan van onnodige risico’s of van risico’s die de deelnemer redelijkerwijze niet kan dragen. In het verlengde hiervan, moeten er heldere afspraken gemaakt worden over vergoeding van de (hiermee gemoeide) beheerskosten.
Tot slot geldt er ook een aantal specifieke informatieverplichtingen, zoals de verplichting om de aanspraakgerechtigde tijdig te informeren over de tot 2014 geldende mogelijkheid van splitsing van het kapitaal op de pensioendatum in een deel voor de tijdelijke uitkering en een later aan te wenden deel voor een levenslange uitkering (bij premie- en kapitaalovereenkomsten).
Zorgplicht tussenpersoon/bemiddelaar
De hierboven geschetste zorgplicht kan worden uitbesteed, bijvoorbeeld aan een tussenpersoon/bemiddelaar. In de praktijk gebeurt dit ook vaak. Ook in geval van uitbesteding blijft de pensioenuitvoerder echter verantwoordelijk voor de invulling van de wettelijke zorgplicht. Een deelnemer kan dus zowel de tussenpersoon als de pensioenuitvoerder aanspreken, als de zorgplicht geschonden wordt. Daarnaast kan de AFM als toezichthoudend orgaan (onder meer) een boete opleggen aan de pensioenuitvoerder of de tussenpersoon bij schending van de in artikel 52 Pw verwoorde zorgplicht.
Tips AFM
Om pensioenuitvoerders en tussenpersonen meer duidelijkheid te geven, heeft de AFM een document gepubliceerd op de website www.afm.nl (“Visie op open norm zorgplicht bij premieovereenkomsten). Hierin wordt een visie op de zorgplicht gegeven. Dit document biedt enig houvast aan pensioenfondsen, verzekeraars en tussenpersonen. Voorts doet de AFM in het hierboven aangestipte rapport van 2009 een aantal belangwekkende aanbevelingen:
• Zorg voor complete, toegankelijke informatie waarin niet alleen de mogelijkheden maar ook de risico’s van beleggingsvrijheid in combinatie met pensioenopbouw worden benoemd.
• Win zorgvuldig gegevens in over het (gewenste) pensioenniveau, inkomen, uitgavenpatroon en vermogen van de deelnemer alsmede zijn risicobereidheid en kennis van c.q. ervaring met beleggen van pensioengelden.
• Motiveer beleggingsadvies zorgvuldig. Dat advies moet passen bij (de kenmerken van) de deelnemer en moet de verwachte pensioenresultaten zoveel mogelijk concreet maken.
• Controleer en blijf controleren of de door een deelnemer gekozen wijze van beleggen bij hem past. Dat betekent tenminste dat een pensioenuitvoerder aan deelnemers het verzoek doet melding te maken van wijzigingen in de persoonlijke situatie van de deelnemer.
• Kies life cycles zorgvuldig. Bij de keuze voor een life cycle houdt de pensioenuitvoerder rekening met het feit dat risicoafbouw wettelijk verplicht is. De risicoafbouw zal tijdig en gelijkmatig moeten zijn.
Gerelateerd
Pensioen en beloning