De totstandkoming van een overeenkomst bij te late aanvaarding van een aanbod

3 oktober 2016, laatst geüpdatet 7 november 2024
Een winkelier ondertekent een aanvraagformulier voor het leasen van een lcd-scherm voor reclamedoeleinden. In de aanvraag is onder meer vermeld: ‘Aanvraagverklaring van de lessee. (…) Ik vraag/wij vragen bij B de afsluiting van het leasecontract aan. Ik blijf/wij blijven 4 weken vanaf de dag van de ondertekening gebonden aan dit aanbod.’Op 22 oktober 2008 is het lcd-scherm bij de winkelier afgeleverd. De door de winkelier ondertekende afgiftebevestiging van die datum bevat de mededeling: ‘Onz...
In dit artikel
Een winkelier ondertekent een aanvraagformulier voor het leasen van een lcd-scherm voor reclamedoeleinden. In de aanvraag is onder meer vermeld: ‘Aanvraagverklaring van de lessee. (…) Ik vraag/wij vragen bij B de afsluiting van het leasecontract aan. Ik blijf/wij blijven 4 weken vanaf de dag van de ondertekening gebonden aan dit aanbod.’

Op 22 oktober 2008 is het lcd-scherm bij de winkelier afgeleverd. De door de winkelier ondertekende afgiftebevestiging van die datum bevat de mededeling: ‘Onze/mijn bovengenoemde lease aanvraag wordt – voor zover deze nog niet geaccepteerd werd – hiermee opnieuw ingediend. Ik blijf/wij blijven nog drie weken vanaf ontvangst van deze afgiftebevestiging door de lessor gebonden aan het contractaanbod.’

Aanvaarding van het aanbod van de winkelier heeft pas plaatsgevonden bij brief van de leasemaatschappij van 21 november 2008. Hierin schrijft de leasemaatschappij onder meer: ‘Hiermee bevestigen wij u dat, na levering van het lease object, het contract van kracht is.’

De winkelier is weigerachtig gebleven om de in de leaseovereenkomst vermelde maandtermijnen te betalen. Op 14 oktober 2009 heeft de leasemaatschappij aan de winkelier meegedeeld dat de leaseovereenkomst buitengerechtelijk werd ontbonden. Pas op 21 augustus 2012 heeft de winkelier het lcd-scherm aan de leasemaatschappij geretourneerd.

In de procedure die daarop volgt heeft de leasemaatschappij betaling gevorderd van de leasetermijnen tot aan de datum van ontbinding en daarna. De vordering met betrekking tot de na de datum van ontbinding verschuldigde leasetermijnen is (subsidiair) gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter heeft de vordering grotendeels toegewezen. Het hof heeft de vordering toegewezen tot € 5928, met rente. Vervolgens legt de winkelier de zaak voor aan de Hoge Raad.

Hoge Raad
In cassatie wordt om te beginnen het oordeel van het hof bestreden, dat de leaseovereenkomst tot stand is gekomen.

Een overeenkomst komt tot stand via aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW). Een aanbod kan in principe worden herroepen, zolang het nog niet aanvaard is (art. 6:219 BW). Dit geldt niet als in het aanbod een termijn is geformuleerd voor aanvaarding. Binnen deze termijn moet dan aanvaard worden. Art. 6:223 lid 2 BW houdt in dat indien de aanvaarding van een aanbod te laat plaatsvindt, maar de aanbieder begrijpt of behoort te begrijpen dat dit voor de wederpartij niet duidelijk was, de aanvaarding als tijdig gedaan geldt, tenzij de aanbieder onverwijld aan de wederpartij mededeelt dat hij het aanbod als vervallen beschouwt.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat deze bepaling ertoe strekt het risico van onduidelijkheid over de tijdigheid van de aanvaarding tussen partijen te verdelen in overeenstemming met het vertrouwensbeginsel dat de totstandkoming van rechtshandelingen in het algemeen beheerst. Volgens de toelichting kan van de aanbieder, wanneer hij zich op niet-tijdigheid van de aanvaarding wil beroepen, alleen dan gevergd worden dat hij onverwijld reageert, indien hij de voor de wederpartij bestaande onduidelijkheid begreep of behoorde te begrijpen. De genoemde strekking van de bepaling brengt volgens de toelichting mee dat “niet te snel zal mogen worden aangenomen dat aan deze eis is voldaan”.

Het voorgaande brengt met zich dat voor bescherming van de wederpartij die het aanbod te laat heeft aanvaard, alleen plaats is indien de niet-tijdigheid van haar aanvaarding voor haar niet duidelijk was, noch behoorde te zijn. Immers, indien zij wist of behoorde te weten dat haar aanvaarding te laat was, is bij haar geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen dat door die aanvaarding een overeenkomst tot stand zou komen.

De winkelier had gesteld dat nooit sprake kan zijn van onduidelijkheid bij de aanvaardende partij als er een duidelijke termijn in het aanbod stond en de verlate aanvaarding niet het gevolg is van een communicatiestoornis. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet in alle gevallen zal gelden. Maar het oordeel van het hof dat op basis van art. 6:223 BW hier de overeenkomst toch tot stand is gekomen, acht de Hoge Raad onjuist of onbegrijpelijk, omdat hier de leasemaatschappij zelf de tekst van haar modelcontracten met de duidelijke termijn voor aanvaarding had geformuleerd.

Het gaat hier om een uitwerking van het vertrouwensbeginsel: de partij die gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand is gekomen, wordt beschermd.

Ongerechtvaardigde verrijking
Verder was in cassatie de vraag hoe de schadevergoeding berekend moest worden voor de periode tussen de ontbinding en de teruggave van het lcd-scherm. Het hof had de winkelier schadeplichtig geacht op grond van ongerechtvaardigde verrijking en de schade gefixeerd op de som van de leasetermijnen over deze periode. De winkelier klaagt dat het hof bij de vaststelling van de schade ten onrechte geen rekening heeft gehouden met door de leasemaatschappij bespaarde rentes en andere voordelen als gevolg van de ontbinding. De Hoge Raad volgt die redenering van de winkelier niet voor het geval na verwijzing zou worden geconcludeerd dat de leaseovereenkomst tot stand is gekomen. Op basis van art. 7:225 BW moet de lessee die de zaak na het einde van de overeenkomst onder zich houdt, een vergoeding betalen ter hoogte van de leasetermijnen voldoen. De schade van de lessor wordt dan dus naar objectieve maatstaven berekend (de Hoge Raad verwijst hier naar een eerder arrest.

Wanneer daarentegen na verwijzing wordt geconcludeerd dat geen leaseovereenkomst tot stand is gekomen, bestaat geen grond voor toepassing van 7:225 BW en zal opnieuw moeten worden beoordeeld of er wegens ongerechtvaardigde verrijking een schadevergoedingsplicht is.

Colportagewet
Tot slot kwam in deze zaak een eventuele reflexwerking van de (inmiddels vervallen) Colportagewet aan de orde. De Colportagewet schreef onder meer vormvoorschriften en bedenktijd voor bij overeenkomsten tussen handelaren en particulieren, die door een huisbezoek gesloten werden. Het hof had deze reflexwerking niet aangenomen, en de Hoge Raad laat dit in stand. Voor een analoge toepassing of reflexwerking van de wet op ‘kleine ondernemers’ is geen plaats. Deze groep is lastig af te bakenen en door de vormvoorschriften alsnog op hen van toepassing te verklaren zou onduidelijkheid ontstaan over de totstandkoming van overeenkomsten.

De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst naar het Hof Den Bosch.

Jeroen Naus
advocaat ondernemingsrecht

Gerelateerd