De terhandstelling van algemene voorwaarden is bij bekendheid wederpartij niet altijd verplicht

22 november 2022, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Bij het sluiten van een overeenkomst spelen vaak ook de algemene voorwaarden een belangrijke rol. Om een geldig beroep te kunnen doen op een beding uit de algemene voorwaarden moet echter wel aan een aantal vereisten zijn voldaan. Zo moeten de algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard én ter hand zijn gesteld. In een recent arrest van de Hoge Raad ging het om de vraag of de gebruiker van algemene voorwaarden een beroep kon doen op de zogenaamde bekendheidsuitzondering op de terhandstellingsplicht (ECLI:NL:HR:2022:1599).
In dit artikel

Algemene voorwaarden kunnen door een wederpartij vernietigd worden als de gebruiker van de algemene voorwaarden de wederpartij geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (zie art. 6:233 sub b BW). In art. 6:234 lid 1 BW staat vervolgens dat de gebruiker deze redelijke mogelijkheid heeft geboden als hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld.

Er bestaan een aantal uitzonderingen op de (hoofd)regel van terhandstelling. Zo kan worden gedacht aan de situatie dat terhandstelling redelijkerwijs niet mogelijk is of de situatie dat sprake is van professionele partijen die regelmatig vergelijkbare overeenkomsten sluiten en de algemene voorwaarden al in een eerder stadium ter hand zijn gesteld. Deze laatste uitzondering is een voorbeeld van de zogenoemde bekendheidsuitzondering. De bekendheidsuitzondering is door de Hoge Raad geïntroduceerd in het arrest Geurtzen/Kampstaal (ECLI:NL:HR:1999:ZC2977).

De gedachte van de bekendheidsuitzondering is dat een wederpartij zich tegenover de gebruiker van algemene voorwaarden niet op de vernietigbaarheid van die voorwaarden kan beroepen, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de algemene voorwaarden bekend was of bekend kon worden geacht.

Relevante feiten en omstandigheden

In het recente arrest van de Hoge Raad stond de terhandstellingsplicht in het kader van twee sales contracten van 15 april 2014 en 4 juni 2014 centraal. Ook in de periode hiervoor hadden partijen echter al veel overeenkomsten met elkaar gesloten. In de sales contracten van 15 april 2014 en 4 juni 2014 zijn de Conditiën van de Nederlandse Handel in Granen en Diervoedergrondstoffen (de “CNGD”) van toepassing verklaard. In art. 45 van de CNGD is een arbitraal beding opgenomen.

De Eendracht heeft op enig moment haar wederpartij in rechte betrokken. Verweerster heeft vervolgens een bevoegdheidsincident opgeworpen en gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren op grond van art. 45 van het arbitrale beding in de CNGD. De Eendracht heeft hierna de vernietiging van dit arbitraal beding ingeroepen.

Oordeel gerechtshof

Het hof Arnhem-Leeuwarden stelde in hoger beroep vast dat de CNGD van toepassing waren verklaard op de koopovereenkomsten, maar dat verweerster de CNGD niet aan De Eendracht ter hand heeft gesteld en haar ook anderszins niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen.

De directeur van De Eendracht had echter in het cursusjaar 2012/2013 de zogeheten ‘Graancursus’ gevolgd, waarin de CNGD (zijnde de branchevoorwaarden) en de daarin opgenomen arbitrageclausule uitgebreid aan de orde kwamen. Het hof concludeerde op grond daarvan dat de directeur op het moment van sluiten van de koopovereenkomsten bekend was, althans bekend mocht worden geacht, met de inhoud van de CNGD en het arbitraal beding. Deze kennis van de directeur kan ook aan De Eendracht worden toegerekend volgens het hof. Nu De Eendracht bekend was dat de CNGD van toepassing waren verklaard en De Eendracht ook over die algemene voorwaarden beschikte door het volgen van de ‘Graancursus’, zou aan de ratio van art. 6:234 BW voldaan zijn. De Eendracht kon zich daarom niet succesvol beroepen op de vernietigbaarheid van het arbitraal beding.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad heeft het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden bevestigd en overwoog dat de bekendheidsuitzondering erop berust dat als wederpartij bekend is of kan worden geacht met de algemene voorwaarden van de gebruiker of een daarin voorkomend beding, recht wordt gedaan aan de strekking van art. 6:234 BW. Dit is volgens de Hoge Raad niet anders als de bekendheid van wederpartij niet door toedoen van de gebruiker zelf, maar op andere wijze is ontstaan. Ook in dat geval kan een wederpartij zich dus niet op de vernietigbaarheid ex art. 6:233 sub b BW beroepen.

Conclusie

Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt kort gezegd dat de strekking van art. 6:234 BW inhoudt dat het er niet zozeer toe doet hoe een wederpartij met bepaalde algemene voorwaarden van een gebruiker bekend is geworden, maar simpelweg dat zij met de voorwaarden bekend is of bekend kan worden geacht.

Gerelateerd

Rechterhamer

Verjaring in het verzekeringsrecht: de aansprakelijkheidsverzekering

Op 9 juli 2024 heeft het Hof Amsterdam arrest (ECLI:NL:GHAMS:2024:1896) gewezen in een zaak waarin het aanvangsmoment van verjaring bij een...

Proportionele regulering voor verzekeraars

Het verzekeringsbedrijf is in Nederland (en Europa) sterk gereguleerd, met name door de richtlijn Solvency II (Richtlijn 2009/138/EG) en de implementatie...

WAM-verzekeraar verhaalt met succes haar schade op haar verzekerde die met te veel alcohol op een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt

In de nacht van 23 op 24 november 2018 veroorzaakt de bestuurder van een voertuig onder invloed van alcohol een eenzijdig ongeval waarbij een inzittende...

Opzettelijke brandstichting door een drugsgebruikende verzekerde met een geestelijke stoornis

Brandverzekeringen bieden meestal geen dekking voor schade die een verzekerde zelf opzettelijk veroorzaakt. Maar wat geldt als de verzekerde handelde vanuit...

Verrekening arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met letselschadevergoeding

Op 3 juni 2024 is een beschikking van de rechtbank Limburg gepubliceerd (ECLI:NL:RBLIM:2024:1878), waarin de rechtbank oordeelt dat uitkeringen onder een door...

Tellen inkomsten uit zwart werk mee bij begroten verlies aan verdienvermogen?

De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 april 2024 geoordeeld over de vraag of bij de begroting van schade wegens verlies aan verdienvermogen rekening gehouden...
No posts found