Hoewel de advocaten van Dirkzwager zich met name concentreren op het civiele recht, loont het om bij tijd en wijle ook eens een blik te werpen op het strafrecht. Er zijn namelijk legio voorbeelden waarbij het straf- en het civiele recht enige overlap vertonen. Zo brengt het niet voldoen aan de administratieverplichting in het faillissement op grond van
artikel 2:248 BW niet alleen aansprakelijkheid van de bestuurder met zich, maar is het op grond van
artikel 343 Sr ook een strafbaar feit.
Ditzelfde geldt voor het onttrekken van goederen aan het pandrecht van uw crediteur. Dit kan naast een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW ook een strafbaar feit opleveren ex artikel 348 Sr. Wanneer u aan de bank een pandrecht op uw bedrijfsvoorraad heeft gegeven, dan zal er van onttrekking niet snel sprake zijn; u heeft uw handelsvoorraad immers nodig om uw bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren en in de pandakte is daarvoor doorgaans ook het akkoord van de bank opgenomen. Heeft u echter een pandrecht gegeven op goederen die niet nodig zijn voor de uitoefening van uw bedrijf dan kan er bij verkoop van deze goederen wel sprake zijn van onttrekking. In zijn uitspraak van 22 april 2014 heeft de Hoge Raad zich over deze onttrekking uitgelaten.
De casus is als volgt. De verdachte huurt in zijn hoedanigheid als gevolmachtigde van de vennootschap, een Belgische vennootschap (BVBA) in om accountantsdiensten te verrichten. BVBA krijgt vervolgens, ondanks herhaalde sommaties, niet voor haar werkzaamheden betaald. Nadat door BVBA uiteindelijk een deurwaarder wordt ingeschakeld, gaat de verdachte ermee akkoord om ter zekerheid van betaling een stil pandrecht te vestigen op een aan een stichting toebehorende Mercedes. De verdachte is namelijk ook de bestuurder van deze stichting . Wanneer betaling vervolgens weer uitblijft, geeft BVBA aan de deurwaarder de opdracht om het verkregen pandrecht op de Mercedes te executeren. Tijdens het vooronderzoek door de deurwaarder blijkt echter dat de tenaamstelling van de wagen inmiddels is overgezet van de stichting naar de verdachte in privé. BVBA doet vervolgens op advies van de deurwaarder aangifte tegen de verdachte van onttrekking aan het pandrecht.
Als verweer tegen de aanklacht voert de verdachte aan dat er geen sprake is van onttrekking aan het pandrecht. Immers, volgens artikel 3:227 BW volgt het pandrecht de zaak waaraan het verbonden is, ook als het eigendom op deze zaak wijzigt. Het pandrecht is dus niet teniet gegaan en kan door BVBA nog steeds worden geëxecuteerd, aldus de verdachte. De Hoge Raad ziet dit echter, net als het hof overigens, anders. Volgens de Hoge Raad is er namelijk niet alleen sprake van onttrekking aan het pandrecht wanneer er sprake is van een handeling waardoor het betreffende recht niet langer kan worden uitgeoefend, maar ook wanneer er sprake is van een handeling die er toe strekt de uitoefening van het dat recht te frustreren.
Kortom, ook wanneer de executie van het pandrecht nog steeds mogelijk is, maar wordt bemoeilijkt door de gedragingen van de debiteur, kan er dus sprake zijn van strafbaar handelen. Niet alleen is de debiteur in dat geval mogelijk aansprakelijk voor de extra gemaakte kosten van de crediteur, ook hangt hem een gevangenisstraf van maximaal zes maanden boven het hoofd. De vraag of het niet beter is om met deze straf in het vooruitzicht niet toch gewoon de rekening te betalen, lijkt mij dan ook een retorische.
Ditzelfde geldt voor het onttrekken van goederen aan het pandrecht van uw crediteur. Dit kan naast een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW ook een strafbaar feit opleveren ex artikel 348 Sr. Wanneer u aan de bank een pandrecht op uw bedrijfsvoorraad heeft gegeven, dan zal er van onttrekking niet snel sprake zijn; u heeft uw handelsvoorraad immers nodig om uw bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren en in de pandakte is daarvoor doorgaans ook het akkoord van de bank opgenomen. Heeft u echter een pandrecht gegeven op goederen die niet nodig zijn voor de uitoefening van uw bedrijf dan kan er bij verkoop van deze goederen wel sprake zijn van onttrekking. In zijn uitspraak van 22 april 2014 heeft de Hoge Raad zich over deze onttrekking uitgelaten.
De casus is als volgt. De verdachte huurt in zijn hoedanigheid als gevolmachtigde van de vennootschap, een Belgische vennootschap (BVBA) in om accountantsdiensten te verrichten. BVBA krijgt vervolgens, ondanks herhaalde sommaties, niet voor haar werkzaamheden betaald. Nadat door BVBA uiteindelijk een deurwaarder wordt ingeschakeld, gaat de verdachte ermee akkoord om ter zekerheid van betaling een stil pandrecht te vestigen op een aan een stichting toebehorende Mercedes. De verdachte is namelijk ook de bestuurder van deze stichting . Wanneer betaling vervolgens weer uitblijft, geeft BVBA aan de deurwaarder de opdracht om het verkregen pandrecht op de Mercedes te executeren. Tijdens het vooronderzoek door de deurwaarder blijkt echter dat de tenaamstelling van de wagen inmiddels is overgezet van de stichting naar de verdachte in privé. BVBA doet vervolgens op advies van de deurwaarder aangifte tegen de verdachte van onttrekking aan het pandrecht.
Als verweer tegen de aanklacht voert de verdachte aan dat er geen sprake is van onttrekking aan het pandrecht. Immers, volgens artikel 3:227 BW volgt het pandrecht de zaak waaraan het verbonden is, ook als het eigendom op deze zaak wijzigt. Het pandrecht is dus niet teniet gegaan en kan door BVBA nog steeds worden geëxecuteerd, aldus de verdachte. De Hoge Raad ziet dit echter, net als het hof overigens, anders. Volgens de Hoge Raad is er namelijk niet alleen sprake van onttrekking aan het pandrecht wanneer er sprake is van een handeling waardoor het betreffende recht niet langer kan worden uitgeoefend, maar ook wanneer er sprake is van een handeling die er toe strekt de uitoefening van het dat recht te frustreren.
Kortom, ook wanneer de executie van het pandrecht nog steeds mogelijk is, maar wordt bemoeilijkt door de gedragingen van de debiteur, kan er dus sprake zijn van strafbaar handelen. Niet alleen is de debiteur in dat geval mogelijk aansprakelijk voor de extra gemaakte kosten van de crediteur, ook hangt hem een gevangenisstraf van maximaal zes maanden boven het hoofd. De vraag of het niet beter is om met deze straf in het vooruitzicht niet toch gewoon de rekening te betalen, lijkt mij dan ook een retorische.