De inningsbevoegdheid en het frustreren van de pandhouder

13 februari 2023, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Kan de uitwinning van een pandrecht op vorderingen worden gefrustreerd door af te spreken dat de verpande vordering niet-opeisbaar is en ook niet opeisbaar kan worden gemaakt? Hoe verhoudt zich dit met de innings- en opzegbevoegdheid van de pandhouder?
Steven Effting
Steven Effting
Advocaat - Senior
In dit artikel

De casus is als volgt. Een vennootschap (hierna: “de pandgever”) verkrijgt een krediet van ING Bank N.V. (hierna: “de bank”). In het kader van die kredietrelatie vestig de pandgever ten gunste van de bank diverse zekerheden, waaronder een stil pandrecht op al zijn bestaande en toekomstige vorderingen op debiteuren.

Op enig moment komt de pandgever zijn verplichtingen jegens de bank niet meer na. Er is sprake van een ongeoorloofde overschrijding van de kredietlimiet. De bank besluit daarop de kredietrelatie te beëindigen en haar zekerheden uit te winnen.

Uitwinning van een stil pandrecht

Een door de bank bedongen zekerheid betrof de stil verpande vordering van de pandgever op een van zijn debiteuren (hierna: “de debiteur”). Deze debiteur is geen onbekende van de pandgever: zij hebben beiden dezelfde directie. De verpande vordering betreft een vordering uit hoofde van een door de pandgever aan de debiteur verstrekte geldlening. Bijzonder aan deze geldleningsovereenkomst was dat de overeenkomst niet opzegbaar was en de geldlening niet aan het einde van de looptijd hoefde te worden afgelost. In plaats daarvan was tussen de pandhouder en de debiteur afgesproken dat tegen het einde van de looptijd nadere afspraken over aflossing zouden worden gemaakt.

De bank besloot mededeling te doen van haar pandrecht aan de debiteur van de pandgever. Het stil pandrecht werd daardoor een openbaar pandrecht en de bank daarmee ‘inningsbevoegd’. Dit houdt in dat de bank in en buiten rechte nakoming van de verpande vordering mag eisen en betalingen in ontvangst mag nemen. De inningsbevoegde is tevens bevoegd tot opzegging wanneer de vordering niet opeisbaar is maar door opzegging opeisbaar gemaakt kan worden.

Maar hoe verhoudt de innings- en opzegbevoegdheid van de bank zich nu met de tussen de pandhouder en de debiteur gemaakte afspraken? Kan de bank wel tot opzegging van de overeenkomst overgaan? De pandhouder en debiteur zijn immers overeengekomen dat de overeenkomst niet kan worden opgezegd.

Het oordeel van het Hof

Het Hof oordeelt dat een volledige uitsluiting van de mogelijkheid tot opzegging van een overeenkomst in strijd is met het rechtskarakter daarvan. Het geleende bedrag kan voor onbepaalde tijd ter beschikking van de geldlener worden gesteld, maar uitsluiting van de opzegging kan niet tot gevolg hebben dat het nooit meer zou behoeven te worden terugbetaald. De pandgever mag het niet zelf in de hand hebben de uitoefening van het pandrecht onmogelijk te maken. Daarbij weegt het Hof mee dat de pandgever en de debiteur dezelfde directeur hebben en kennelijk hebben samengespannen om ieder verhaal op de vordering onmogelijk te maken. Tot slot acht het Hof een beroep op het opzegverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Conclusie

De bank mag tot uitwinning van haar pandrecht op de vordering overgaan. De bank kan de tussen de pandhouder en de debiteur gesloten geldleningsovereenkomst opzeggen. De vordering tot terugbetaling van het door de debiteur geleende bedrag wordt daardoor opeisbaar. De debiteur dient dus het van de pandgever geleende bedrag aan de bank af te dragen.

In dit geval handelden de pandgever en de debiteur volgens het Hof niet te goeder trouw. Het is daardoor weinig verrassend dat hun poging de incassobevoegdheid van de bank te frustreren, is mislukt. Dit betekent echter niet dat je als pandgever (te goeder trouw) niets kan ondernemen tegen de uitwinning van zekerheidsrechten door een bank of een andere pandhouder. Neem daarover contact op met Steven Effting, specialist financiering, zekerheden en insolventie.