In zijn arrest van 29 januari 2021 heeft de Hoge Raad opnieuw geoordeeld over de vraag of een beroep op een exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het hof oordeelde dat daarvan sprake was, onder meer omdat de verhuurder de gehuurde winkel door een gebrek niet ter beschikking van de huurder kan stellen en dit de kern van de prestatie is. Daarnaast komt aan deze ter beschikkingstelling niet alleen aan de huurovereenkomst maar ook aan de franchiseovereenkomst elke betekenis te ontvallen, aldus het hof.
De Hoge Raad vernietigt die uitspraak en herhaalt dat terughoudend moet worden omgegaan met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 2 BW. De door het hof genoemde omstandigheden maken onvoldoende duidelijk waarom het beroep op de exoneratiebedingen in de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.