Een tijdje terug signaleerden wij dat deze discussie weer was gaan oplaaien door twee verrassende uitspraken van de Rechtbank Rotterdam en de Rechtbank Midden-Nederland, zie hier het artikel. De Rechtbank Rotterdam en Midden-Nederland namen afstand van de Pointer-uitspraak, die tot dan toe als uitgangspunt werd genomen. Om de discussie nogmaals te compliceren heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden nu, op 22 juni 2021, de Pointer-uitspraak weer bevestigd.
Uit de Pointer-uitspraak, en de bevestiging daarvan door het Hof Arnhem-Leeuwarden, volgt dat een premievordering pas verjaart na ommekomst van vijf jaar nadat het bedrijfstakpensioenfonds kennis heeft genomen of redelijkerwijs had kunnen nemen van de verplichte deelneming. Een andere uitleg zou namelijk tot gevolg hebben dat premievorderingen verjaren zonder dat het bedrijfstakpensioenfonds bekend was, of kon zijn, met de verplichte deelname, terwijl pensioengerechtigden wel bij het fonds kunnen aankloppen voor een pensioenuitkering.
Met deze uitleg verwerpt het Hof de denktrant van de Rechtbank Rotterdam, die de opeisbaarheid van de vordering (de termijn van voldoening van premienota’s) aanhield voor de aanvang van de verjaringstermijn. Hierdoor kon de verjaringstermijn van vijf jaar aanvang nemen voordat de schuldeiser wist dat hij een vordering had. Het fonds kon in dat geval dus niet meer dan vijf jaar terug kijken en vorderen.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden voegt tevens nadrukkelijk toe dat er een verjaringstermijn van vijf jaar geldt, in tegenstelling tot een verjaringstermijn van twintig jaar zoals de Rechtbank Utrecht aanhield.
Waarschijnlijk zal de bevestiging van de Pointer-uitspraak voor veel pensioenfondsen een aangename verrassing zijn. Gelet op de Pointer-uitspraak hebben fondsen de mogelijkheid om ver terug in het verleden te kijken wat betreft de verplichtstelling, en een daarmee gepaard gaande premieclaim in te dienen bij werkgevers die niet bewust waren van de verplichte aansluiting bij het fonds. Dit betekent echter niet dat de fondsen deze mogelijkheid te allen tijden kunnen benutten. Uit de Pointer-uitspraak volgt immers dat het ook relevant is of het fonds redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de verplichte aansluiting voor de aanvang van de verjaringstermijn. Voor werkgevers is het dus zaak om hier op in te spelen bij een aansluitingsdiscussie – en premieclaim – met het fonds. Hierbij kunnen omstandigheden worden aangedragen die tot de conclusie leiden dat het fonds redelijkerwijs al eerder bekend had kunnen zijn met een verplichte aansluiting.
Of de verjaringsdiscussie met deze uitspraak van het Hof is afgedaan, is nog maar de vraag. Juist door de andersluidende uitspraken van de twee rechtbanken is er ruimte voor enige twijfel over wat nu de juiste benadering is. Ondanks dat het Hof boven de rechtbanken staat, heeft het Hof niet altijd gelijk volgens de Hoge Raad. Wij houden de verdere ontwikkelingen daarom in de gaten, en stellen u vanzelfsprekend op de hoogte!