De bevoegdheden van de pandhouder

25 april 2014, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Wanneer u een kredietfaciliteit aanhoudt bij uw bank, dan is het waarschijnlijk zo dat uw bank daarvoor zekerheden heeft verkregen. Op die manier hoopt de bank zeker te stellen dat zij het door haar verstrekte krediet krijgt terugbetaald. Vaak zal deze zekerheid zijn gegeven in de vorm van een pandrecht op de inventaris of op de handelsvoorraad. Het komt echter ook vaak voor dat een pandrecht wordt gevestigd op de (handels)debiteuren.Als u ten behoeve van de bank (de pandhouder) een pandrecht...
Maartje ter Horst 
Maartje ter Horst 
Advocaat - Senior
In dit artikel
Wanneer u een kredietfaciliteit aanhoudt bij uw bank, dan is het waarschijnlijk zo dat uw bank daarvoor zekerheden heeft verkregen. Op die manier hoopt de bank zeker te stellen dat zij het door haar verstrekte krediet krijgt terugbetaald. Vaak zal deze zekerheid zijn gegeven in de vorm van een pandrecht op de inventaris of op de handelsvoorraad. Het komt echter ook vaak voor dat een pandrecht wordt gevestigd op de (handels)debiteuren.

Als u ten behoeve van de bank (de pandhouder) een pandrecht heeft gevestigd op uw debiteuren, en u voldoet niet langer aan uw aflossingsverplichtingen jegens de bank, dan is de bank gerechtigd aan uw debiteuren mede te delen dat zij een pandrecht op de vorderingen heeft verkregen. Na deze mededeling is enkel de bank nog bevoegd rechtstreeks betaling van deze debiteur te verlangen. Het op deze manier geïnde bedrag wordt in mindering gebracht op het door de bank geleende bedrag.

Recent heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de schuldeisersbevoegdheden van de pandhouder, nadat deze aan de debiteur heeft medegedeeld een pandrecht op de betreffende vordering te hebben. In het arrest IAE/NEO-River van 21 februari 2014 speelde het volgende. Osata meende een vordering te hebben op haar moedermaatschappij Neo-River. Deze vordering heeft zij vervolgens verpand aan AEL. Van dit pandrecht is door AEL mededeling gedaan aan Neo-River. In de gevoerde gerechtelijke procedure komen Osata en AEL gezamenlijk op tegen Neo-River. Hun vordering wordt echter door de rechtbank afgewezen. Neo-River ontslaat vervolgens de bestuurder van Osata en stelt haar eigen advocaat als nieuwe bestuurder aan. Het reeds ingestelde hoger beroep wordt vervolgens door Osata niet voortgezet, zodat het vonnis van de rechtbank met betrekking tot haar deel van de vordering kracht van gewijsde krijgt. Het pandrecht van AEL op deze vordering is daarmee waardeloos geworden. AEL zelf komt nog wel in hoger beroep, maar dit beroep wordt door het hof afgewezen. In cassatie is vervolgens de vraag aan de orde of Osata wel gerechtigd was om afstand te doen van haar vordering op Neo-River, hetgeen namelijk feitelijk is gebeurd doordat de hoger beroepsprocedure niet werd voortgezet. Dit omdat AEL reeds mededeling van haar pandrecht aan Neo-River had gedaan en Osata daardoor volgens AEL niet meer zelf over de vordering kon beschikken.

De Hoge Raad overweegt dat alle schuldeisersbevoegdheden die de wet niet expliciet aan de pandhouder toekent bij de pandgever zijn gebleven. De Hoge Raad overweegt dat een pandrecht de rechten en belangen van de pandgever op zichzelf namelijk al diep treft. Verdergaande bevoegdheden van de pandhouder passen daar volgens hem niet in. De onderlinge verhouding tussen de debiteur en de pandgever zou de pandhouder niet moeten interesseren; de pandhouder is enkel geïnteresseerd in het voldaan krijgen van haar vordering.

Een en ander houdt in dat de pandgever op grond van deze bevoegdheden na de mededeling van de pandhouder nog steeds aan de debiteur kwijtschelding van de vordering kan verlenen of een betalingsregeling met hem kan treffen. Zij kan zelfs de aan de vordering ten grondslag liggende overeenkomst nog beëindigen. Deze afspraken tussen de pandgever en zijn schuldenaren raken in een dergelijk geval uiteraard ook de pandhouder. De Hoge Raad meent echter dat de pandhouder voldoende middelen ter beschikking staan om tegen dergelijke afspraken tussen de pandgever en de debiteur op te komen; zij zou deze afspraken namelijk onder andere kunnen vernietigen op grond van de actio pauliana uit artikel 3:45 BW. Daarvoor is vereist dat er sprake is van benadeling van een of meer schuldeisers. Nu de pandhouder in zijn verhaalsmogelijkheden wordt aangetast, kan in beginsel worden aangenomen dat er sprake is van benadeling. Ook een vordering op grond van onrechtmatige daad van de pandgever ex artikel 6:162 BW behoort onder omstandigheden tot de mogelijkheden.

Wanneer u dus een pandrecht op uw vorderingen heeft verstrekt aan de bank en de bank heeft daarvan aan uw debiteur mededeling gedaan, dan blijft u dus nog steeds bevoegd om bijvoorbeeld de vordering kwijt te schelden of een betalingsregeling af te spreken. Let u er wel op dat wanneer u dat doet, u mogelijk wel onrechtmatig jegens de bank handelt.

Mr. B.M.H. van Bilsen, advocaat ondernemingsrecht

Gerelateerd