Wanneer een automobilist achterop een voorganger rijdt, trekt hij (juridisch) meestal aan het kortste eind. Maar er zijn uitzonderingen, zo blijkt uit de opmerkelijke uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2016 (
ECLI:NL:RBNHO:2016:4412).
De feiten
Een motorrijder rijdt op de snelweg wanneer de remmen van zijn motorfiets “vastslaan”. Hij komt tot stilstand op de tweede rijbaan en krijgt de motor niet meer in beweging. Daarom zet hij de motor op zijn standaard en rent zelf naar de berm.
Een achteropkomende bestuurder van een lease auto rijdt tegen de motor aan. Zowel de auto als de motor zijn total loss. De schade aan de motor wordt door een deskundige begroot op € 3.120,-.
De vordering
De motorrijder dagvaardt vervolgens de automobilist en vordert dat de automobilist wordt veroordeeld tot betaling van: 1) de schade aan de motor; 2) de expertisekosten, en; 3) de buitengerechtelijke kosten.
De motorrijder stelt dat de automobilist onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij niet op tijd zijn auto tot stilstand heeft kunnen brengen, mede doordat hij zich liet afleiden door de over de vluchtstrook rennende motorrijder. Daardoor heeft hij gehandeld in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (‘Rvv’). Volgens dit artikel moet een bestuurder in staat zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
De automobilist voert verweer en stelt dat men slechts rekening hoeft te houden met obstakels die men kan en behoort te verwachten. Hij reed met de verkeerstroom mee met een toegestane snelheid (120 km/u). Plotsklap week de voor hem rijdende auto uit naar links en zag hij de motorrijder rennen. Verder vertelde de motorrijder na het ongeval dat hij die dag al eerder problemen had ondervonden met de remmen. Daarom was er geen sprake van een “plotselinge vastloper” en heeft de motorrijder zelf in strijd met artikel 43 Rvv gehandeld.
De rechtbank
De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden nog niet meebrengt dat dus de wettelijke plicht is geschonden (Hoge Raad 4 juni 1957, VR 1957/64). Een bestuurder moet wel bedacht zijn op bijvoorbeeld filevorming (waarbij de vóór de bestuurder rijdende voertuigen ook in voorwaartse beweging zijn) maar niet op een onverwacht obstakel op de weg of op de snelweg geparkeerd staande motoren of auto’s.
De motorrijder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de automobilist kort voor de aanrijding signalen kreeg waaruit hij had kunnen/moeten afleiden dat gevaar dreigde en desondanks zijn snelheid niet heeft aangepast. Dat andere auto’s de motor wel hebben kunnen ontwijken, maakt dit niet anders omdat die andere voertuigen wellicht geen voorliggers op korte afstand hadden.
Dat de automobilist was afgeleid doordat hij keek naar de motorrijder die over de vluchtstrook liep, kan ook niet leiden tot aansprakelijkheid van de automobilist. Iedere automobilist zou dit in de gegeven omstandigheden doen.
Slotsom is dat de automobilist niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van de motorrijder worden afgewezen.
De conclusie
Het liep goed af voor de automobilist, ondanks dat deze achterop de motor was gereden. Ongetwijfeld heeft het opmerkelijke feitencomplex de rechter geïnspireerd om een uitzondering te maken op de regel dat de achterop rijder (vrijwel) altijd de aansprakelijke partij is. Het is immers opmerkelijk dat de gevaarzetter (de motorrijder) de automobilist aanspreekt die hij zelf in de gevaarlijke situatie heeft gebracht.
De feiten
Een motorrijder rijdt op de snelweg wanneer de remmen van zijn motorfiets “vastslaan”. Hij komt tot stilstand op de tweede rijbaan en krijgt de motor niet meer in beweging. Daarom zet hij de motor op zijn standaard en rent zelf naar de berm.
Een achteropkomende bestuurder van een lease auto rijdt tegen de motor aan. Zowel de auto als de motor zijn total loss. De schade aan de motor wordt door een deskundige begroot op € 3.120,-.
De vordering
De motorrijder dagvaardt vervolgens de automobilist en vordert dat de automobilist wordt veroordeeld tot betaling van: 1) de schade aan de motor; 2) de expertisekosten, en; 3) de buitengerechtelijke kosten.
De motorrijder stelt dat de automobilist onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij niet op tijd zijn auto tot stilstand heeft kunnen brengen, mede doordat hij zich liet afleiden door de over de vluchtstrook rennende motorrijder. Daardoor heeft hij gehandeld in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (‘Rvv’). Volgens dit artikel moet een bestuurder in staat zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
De automobilist voert verweer en stelt dat men slechts rekening hoeft te houden met obstakels die men kan en behoort te verwachten. Hij reed met de verkeerstroom mee met een toegestane snelheid (120 km/u). Plotsklap week de voor hem rijdende auto uit naar links en zag hij de motorrijder rennen. Verder vertelde de motorrijder na het ongeval dat hij die dag al eerder problemen had ondervonden met de remmen. Daarom was er geen sprake van een “plotselinge vastloper” en heeft de motorrijder zelf in strijd met artikel 43 Rvv gehandeld.
De rechtbank
De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden nog niet meebrengt dat dus de wettelijke plicht is geschonden (Hoge Raad 4 juni 1957, VR 1957/64). Een bestuurder moet wel bedacht zijn op bijvoorbeeld filevorming (waarbij de vóór de bestuurder rijdende voertuigen ook in voorwaartse beweging zijn) maar niet op een onverwacht obstakel op de weg of op de snelweg geparkeerd staande motoren of auto’s.
De motorrijder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de automobilist kort voor de aanrijding signalen kreeg waaruit hij had kunnen/moeten afleiden dat gevaar dreigde en desondanks zijn snelheid niet heeft aangepast. Dat andere auto’s de motor wel hebben kunnen ontwijken, maakt dit niet anders omdat die andere voertuigen wellicht geen voorliggers op korte afstand hadden.
Dat de automobilist was afgeleid doordat hij keek naar de motorrijder die over de vluchtstrook liep, kan ook niet leiden tot aansprakelijkheid van de automobilist. Iedere automobilist zou dit in de gegeven omstandigheden doen.
Slotsom is dat de automobilist niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van de motorrijder worden afgewezen.
De conclusie
Het liep goed af voor de automobilist, ondanks dat deze achterop de motor was gereden. Ongetwijfeld heeft het opmerkelijke feitencomplex de rechter geïnspireerd om een uitzondering te maken op de regel dat de achterop rijder (vrijwel) altijd de aansprakelijke partij is. Het is immers opmerkelijk dat de gevaarzetter (de motorrijder) de automobilist aanspreekt die hij zelf in de gevaarlijke situatie heeft gebracht.
Gerelateerd
Aansprakelijkheid