Uitgangspunten
Melkveehouders hebben de fosfaatrechten in 2015 gekregen zonder dat zij daar voor hebben hoeven te betalen. De fosfaatrechten zijn toegedeeld vanwege het enkele feit dat in het bedrijf van de pachter een bepaalde hoeveelheid vee aanwezig was. Het zal voorkomen dat de pachter de koeien slechts heeft kunnen ‘houden’ omdat de verpachter hem de benodigde gronden of een hoeve ter beschikking heeft gesteld. In dit geval stelt de verpachter dat hij de onroerende zaak niet (tegen dezelfde prijs) opnieuw kan verpachten, nadat de overeenkomst met de eerdere pachter (en zijn fosfaatrechten) is geëindigd. Het pachthof overweegt dat een afdracht van de fosfaatrechten aan de verpachter niet de hoofdregel is. De verplichting tot afdracht is dus slechts in een aantal situaties aan de orde. Dit wordt uitgewerkt in rechtsoverweging 3.14 van het arrest, waarbij ook wordt verwezen naar de rechtspraak zoals deze gold bij de productierechten:
“De fosfaatrechten komen in beginsel alleen aan de pachter toe. De rechten zijn niet gebonden aan en hangen ook niet samen met grond of gebouwen. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. Het hof heeft hierbij het oog op zowel grond als gebouwen. De rechtvaardiging hiervoor bestaat uit drie samenhangende redenen. De verpachter heeft langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking gesteld waarop de pachter zijn bedrijfsvoering heeft kunnen baseren. Die bedrijfsmiddelen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van de veestapel en daarmee aan de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend. De grond en/of gebouwen zijn na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter indien de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert. Deze drie redenen zijn verwant aan de uitgangspunten van de rechtspraak over de productierechten. Het hof licht deze drie samenhangende redenen hierna toe.”
Het pachthof heeft de voorwaarden uitgewerkt, waaraan moet zijn voldaan wil de verpachter aanspraak kunnen maken op afdracht van de fosfaatrechten door de pachter (onderstrepingen door ons).
“- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;
- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld;
- de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte;
- de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.”
Het gaat daarbij (vanzelfsprekend) alleen om fosfaatrechten die de pachter ‘voor niets’ heeft gekregen bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Deze voorwaarden gelden niet, indien de pachter en de verpachter in de pachtovereenkomst andere afspraken hebben gemaakt. De onderling gemaakte afspraken zijn in principe bindend. In de praktijk zal dit niet vaak voorkomen, aangezien het fosfaatrechtenstelsel veelal niet was voorzien bij het aangaan van pachtovereenkomsten voor 2 juli 2015.
Relevantie van deze uitspraak
De juridische achtergrond van de uitspraak is van belang om de relevantie daarvan te kunnen doorgronden. Het oordeel van het pachthof is gebaseerd op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze rechtsgrond omschrijft dat een overeenkomst niet alleen de gevolgen heeft die uit de wet voortvloeien, maar ook de gevolgen uit naar de aard van afspraken, de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Om dit te kunnen bepalen, zijn steeds de omstandigheden van het concrete geval van belang. Dit betekent dat de bovenstaande voorwaarden naar onze mening geen ‘harde’ rechtsregels zijn. Wel zijn het belangrijke handvatten waaraan lagere rechters (en het pachthof) zich waarschijnlijk zullen houden indien verder geen bijzondere omstandigheden aan de orde zijn. Omwille van de rechtszekerheid kiest het hof voor concrete regels, die altijd enigszins discutabel zijn.
De uitspraak van het pachthof betekent voor pachters een flinke tegenvaller. Zij hadden de fosfaatrechten gekregen en die vertegenwoordigen een forse waarde. Met name melkveehouders zonder veel eigen grond of gebouwen hebben met de fosfaatrechten toch een substantieel recht dat zij – tot deze uitspraak – konden verkopen aan de hoogste bieder bij pacht- of zelfs bedrijfsbeëindiging. Met deze uitspraak geldt dat niet meer onverkort. Pachters die hun fosfaatrechten moeten afstaan, zullen genoegen moeten nemen met een vergoeding van 50% voor deze rechten.
De pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is niet de hoogste rechtsprekende instantie in pachtzaken. Gelet op de gevolgen voor de pachters valt bepaald niet uit te sluiten dat de Hoge Raad zich als hoogste rechter zal moeten buigen over de door het pachthof geformuleerde regels.
Tot slot
Het pachthof verschaft in deze uitspraak de noodzakelijke duidelijkheid, waarbij wij wel menen dat de lagere rechter wel altijd enige vrijheid heeft om van deze uitgangspunten af te wijken. De vraag is nu hoe deze uitgangspunten zich zullen ontwikkelen in de rechtspraak. Het pachthof heeft haar uitgangspunten nog niet toegepast op de specifieke situatie die voorligt. In de einduitspraak zal waarschijnlijk nog het nodige verduidelijkt worden. Daarna is het afwachten of de Hoge Raad de ingezette lijn in stand laat.
Heeft u vragen over pachtovereenkomsten of fosfaatrechten? Neem dan contact op met Joske Hagelaars of Coen van Schaijk