Aansluitplicht in de E-wet
De aansluitplicht in de E-wet (art. 23) houdt een absolute verplichting in voor de netbeheerder om iedereen die daarom verzoekt aan te sluiten. Daarbij dient de netbeheerder zich te onthouden van iedere vorm van discriminatie. Gelet op de huidige energietransitie, waarbij het elektriciteitsnet met capaciteitsproblemen kampt, is met name veel te doen over de ‘redelijke termijn’ waarin zo’n aansluiting dient te worden gerealiseerd.
Tenzij-clausule
De 'redelijke termijn' geldt altijd voor aansluitingen tot 10 MVA. Indien de aansluiting is bestemd voor een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit of een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, dan is deze termijn ook van toepassing bij aansluitingen van 10 MVA of meer. Dat is voor die aansluitingen alleen dan anders indien “de netbeheerder niet in redelijkheid kan worden verweten dat hij de aansluiting niet binnen de genoemde termijn heeft gerealiseerd.” De zogenaamde “tenzij-clausule”.
Vermeldenswaardig is dat in de E-wet is bepaald dat de redelijke termijn in beginsel 18 weken is. Op basis van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie heeft de ACM recentelijk echter geoordeeld dat de wetgever niet bevoegd is om een concrete aansluittermijn van 18 weken bij wet voor te schrijven. Volgens de ACM is de 18-wekentermijn uit de E-wet aldus onverbindend. Zie hierover het artikel van mijn collega Thomas Arnold. De 'redelijke termijn' geldt nog wel, maar de concrete 18 weken termijn niet meer.
Netbeheerders
Uit de stand van de rechtspraak blijkt dat netbeheerders zelden een beroep op die tenzij-clausule kunnen doen. Een tekort aan technisch personeel is bijvoorbeeld geen omstandigheid die een beroep op een uitzondering rechtvaardigt. Met andere woorden: een dergelijk ‘overmachtsverweer’ slaagt niet. Het zal moeten gaan om externe factoren waarop de netbeheerder aldus geen invloed heeft. Daarmee resteren slechts bijzondere gevallen.
De aansluitplicht geldt ongeacht de vraag of er ook transportcapaciteit is. Aan een aansluiting waarover geen elektriciteit kan worden getransporteerd, heeft men echter niks. transportcapaciteit dient te worden aangeboden, is geregeld in artikel 24 E-wet.
Nu netbeheerders steeds minder vaak aan de redelijke termijn kunnen voldoen (althans, de 18-weken termijn werd moeilijk gehaald), ontstaan allerlei problemen. De rechter heeft duidelijk gewezen naar de wetgever die hierin verandering kan (moet) aanbrengen. Een wet in formele zin (zoals de E-wet) laat zich echter niet snel wijzigen, zo blijkt uit het wetsvoorstel Energiewet.
Aansluitplicht in het wetsvoorstel Energiewet
De Energiewet beoogt in algemene zin de energietransitie te ondersteunen en stimuleren. Diverse Europese regelgeving (waaronder het Clean Energy Package), maar ook nationaal beleid (o.a. het Klimaatakkoord) wordt in de Energiewet geïmplementeerd. Vooralsnog wordt uitgegaan van een inwerkingtreding van de Energiewet in 2023.
In het wetsvoorstel komt naar voren dat de aansluitplicht in stand blijft. In de wet wordt echter een grondslag opgenomen op basis waarvan een aansluitverzoek niet onmiddellijk hoeft te worden ingewilligd. De voorwaarde is dat sprake is van verwachte en/of bestaande fysieke congestie. Simpel gezegd: wanneer het net op die bepaalde plek vol zit.
In de Memorie van Toelichting (MvT) is onder meer ‘erkend’ dat de 18 weken termijn die lange tijd is gehanteerd in de praktijk niet (meer) haalbaar is (NB: de MvT dateert van voor de jurisprudentie van het Hof van Justitie waarin de 18 weken termijn onverbindend is verklaard). Om die reden is in de Energiewet de zinsnede redelijke termijn gebruikt. Maar wat is dan redelijk? Het doel van de wetgever is dat in lagere regelgeving nadere (concrete) regels worden gesteld, zodat meer mogelijkheid is voor differentiatie. Bovendien zijn lagere regels, zoals AMvB’s eenvoudiger te herzien. Hiermee probeert men tegemoet te komen aan de behoefte aan flexibiliteit die de dynamische energietransitie vraagt. Wat mij betreft een zeer goed uitgangspunt. Hoe de lagere regelgeving eruit gaat zien, is echter nog onbekend.
Duidelijk is dat een afwijzing om een aansluiting – in geval van onvoldoende capaciteit – voorzien dient te worden van een deugdelijke onderbouwing, informatie over uitbreidingsinvesteringen door de netbeheerder en een aanbod van geschikte alternatieve punten. In een aantal reacties op het wetsvoorstel is daarbij wel de vraag naar voren gekomen wie de kosten van een alternatief punt dient te dragen. Hierover bestaat nog onduidelijkheid.
Het is te hopen dat het wetsvoorstel Energiewet de verandering brengt waar de energiesector behoefte aan heeft en voorts verplichtingen oplevert waar de netbeheerders ook daadwerkelijk aan kunnen voldoen. Van de Energiewet houd ik u samen met mijn collega’s Maarten Kole, Sjaak van der Heul en Thomas Arnold op de hoogte.