In de afgelopen jaren heeft de Hoge Raad een aantal belangwekkende arresten gewezen over (voorbehouden bij) het contracteren met de overheid (
Contractsvrijheid: voorbehoud goedkeuring gemeenteraad
Overheid en contractsvrijheid: Hoge Raad over het voorbehoud “goedkeuring college”
Overheid en contractsvrijheid: voorbehoud goedkeuring college
en
Eilandgebied Sint Eustatius). De rode draad in de rechtspraak is dat een publiekrechtelijke rechtspersoon zoals de gemeente en de provincie, waarvan de vertegenwoordigingsbevoegdheid uit de wet volgt, in beginsel contractueel niet gebonden is aan onbevoegd gesloten overeenkomsten of onbevoegd gedane toezeggingen. Wel kan er reden zijn voor aansprakelijkheid van de publiekrechtelijke instelling op grond van onrechtmatige daad (
Vitesse). Ook kan de instelling onder omstandigheden zich niet verschuilen achter de voorwaarde ‘goedkeuring College’ waaronder de overeenkomst op ambtelijk niveau is gesloten door de werking van artikel 6:23 BW (
supermarkt Almere).
De Hoge Raad heeft op 26 juni 2015 wederom een arrest gewezen over de (wijze van) toetsing van een voorbehoud, in dit geval het voorbehoud van goedkeuring van een realisatieovereenkomst door de gemeenteraad, aan de redelijkheid en billijkheid. Het volgende was het geval.
De gemeente Hof van Twente was benaderd door Landgoed Hof van Twente over de aanleg van een grootschalig recreatiepark. Door de gemeente was een stuurgroep aangesteld die met het Landgoed onderhandelde over (onder meer) een samenwerkingsovereenkomst. Voor de gemeente was in het bijzonder van belang dat er geen permanente bewoning op het park zou kunnen plaatsvinden. De gemeente wenste dit ook privaatrechtelijk te regelen. Een waarborg daartegen was tevens gelegen in de organisatie van de exploitatie door Landgoed waarbij geen verkoop van individuele woningen zou plaatsvinden. Tegen deze achtergrond kwam er een samenwerkingsovereenkomst tot stand tussen partijen. Ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst werd er vervolgens onderhandeld over (onder meer) een realisatieovereenkomst.
In de samenwerkingsovereenkomst was het voorbehoud gemaakt dat de gemeenteraad de realisatieovereenkomst diende goed te keuren.
Waar het, voor zover hier van belang, in cassatie om ging was de klacht over de motivering van het oordeel van het hof, dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat de aan de realisatieovereenkomst verbonden voorwaarde van toestemming van de gemeenteraad als vervuld (indien opschortend) respectievelijk niet vervuld (indien ontbindend) geldt.
Deze motiveringsklacht geeft de Hoge Raad aanleiding tot de volgende overwegingen:
“3.7.2 In het stelsel van de Gemeentewet komt groot gewicht toe aan de bevoegdheidsverdeling tussen het college van B&W en de gemeenteraad. De raad heeft een autonome positie, en grote terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van gebondenheid van een gemeente zonder instemming van de raad in gevallen waar de raad een formele positie in het besluitvormingsproces inneemt. Dat geldt ook in gevallen waarin die formele positie wordt ontleend aan een contractueel voorbehoud van instemming, zoals in het onderhavige geval het in (…) de samenwerkingsovereenkomst opgenomen voorbehoud van goedkeuring van de realisatieovereenkomst door de raad. De zelfstandige beslissingsvrijheid van de raad brengt mee dat een wederpartij niet erop mag vertrouwen dat handelingen van het college de instemming van de raad hebben indien dat vertrouwen niet mede wordt ontleend door toedoen van de raad zelf.
3.7.3 Mede in het licht van het bovenstaande heeft het hof in het eindarrest bij zijn afweging in het kader van de redelijkheid en billijkheid een onjuist uitgangspunt gehanteerd en daardoor een te lichte toets aangelegd. Voor het hof is doorslaggevend geweest dat Landgoed geen rekening ermee hoefde te houden dat de Raad op het allerlaatste moment aanvullende voorwaarden over uitponding zou stellen (rov. 2.28 van het eindarrest). Het bij Landgoed gewekte vertrouwen kan echter geen rol spelen voor zover dat niet is gewekt door toedoen van de Raad zelf, die immers krachtens het goedkeuringsvoorbehoud een zelfstandige en onafhankelijke positie innam en van wiens instemming de vervulling van de voorwaarde afhankelijk was gesteld. Het hof baseert zijn oordeel echter ook op de handelwijze van andere organen dan de Raad (in rov. 2.25 de stuurgroep en het College). Hun handelwijze kan niet bijdragen tot het oordeel dat de voorwaarde van goedkeuring door de Raad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor vervuld danwel niet vervuld moet worden gehouden.”
Een partij die met een gemeente onderhandelt mag er in gevallen als hier aan de orde niet op vertrouwen dat handelingen van het college de instemming van de raad hebben. Alleen indien dat vertrouwen mede wordt ontleend aan toedoen (dat een expliciet handelen lijkt te impliceren, FD) van de raad zelf. De zelfstandige beslissingsvrijheid van de raad brengt dat met zich mee.
Voor vragen neem contact op met Frank Delissen, advocaat Overheid & vastgoed.
De Hoge Raad heeft op 26 juni 2015 wederom een arrest gewezen over de (wijze van) toetsing van een voorbehoud, in dit geval het voorbehoud van goedkeuring van een realisatieovereenkomst door de gemeenteraad, aan de redelijkheid en billijkheid. Het volgende was het geval.
De gemeente Hof van Twente was benaderd door Landgoed Hof van Twente over de aanleg van een grootschalig recreatiepark. Door de gemeente was een stuurgroep aangesteld die met het Landgoed onderhandelde over (onder meer) een samenwerkingsovereenkomst. Voor de gemeente was in het bijzonder van belang dat er geen permanente bewoning op het park zou kunnen plaatsvinden. De gemeente wenste dit ook privaatrechtelijk te regelen. Een waarborg daartegen was tevens gelegen in de organisatie van de exploitatie door Landgoed waarbij geen verkoop van individuele woningen zou plaatsvinden. Tegen deze achtergrond kwam er een samenwerkingsovereenkomst tot stand tussen partijen. Ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst werd er vervolgens onderhandeld over (onder meer) een realisatieovereenkomst.
In de samenwerkingsovereenkomst was het voorbehoud gemaakt dat de gemeenteraad de realisatieovereenkomst diende goed te keuren.
Waar het, voor zover hier van belang, in cassatie om ging was de klacht over de motivering van het oordeel van het hof, dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat de aan de realisatieovereenkomst verbonden voorwaarde van toestemming van de gemeenteraad als vervuld (indien opschortend) respectievelijk niet vervuld (indien ontbindend) geldt.
Deze motiveringsklacht geeft de Hoge Raad aanleiding tot de volgende overwegingen:
“3.7.2 In het stelsel van de Gemeentewet komt groot gewicht toe aan de bevoegdheidsverdeling tussen het college van B&W en de gemeenteraad. De raad heeft een autonome positie, en grote terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van gebondenheid van een gemeente zonder instemming van de raad in gevallen waar de raad een formele positie in het besluitvormingsproces inneemt. Dat geldt ook in gevallen waarin die formele positie wordt ontleend aan een contractueel voorbehoud van instemming, zoals in het onderhavige geval het in (…) de samenwerkingsovereenkomst opgenomen voorbehoud van goedkeuring van de realisatieovereenkomst door de raad. De zelfstandige beslissingsvrijheid van de raad brengt mee dat een wederpartij niet erop mag vertrouwen dat handelingen van het college de instemming van de raad hebben indien dat vertrouwen niet mede wordt ontleend door toedoen van de raad zelf.
3.7.3 Mede in het licht van het bovenstaande heeft het hof in het eindarrest bij zijn afweging in het kader van de redelijkheid en billijkheid een onjuist uitgangspunt gehanteerd en daardoor een te lichte toets aangelegd. Voor het hof is doorslaggevend geweest dat Landgoed geen rekening ermee hoefde te houden dat de Raad op het allerlaatste moment aanvullende voorwaarden over uitponding zou stellen (rov. 2.28 van het eindarrest). Het bij Landgoed gewekte vertrouwen kan echter geen rol spelen voor zover dat niet is gewekt door toedoen van de Raad zelf, die immers krachtens het goedkeuringsvoorbehoud een zelfstandige en onafhankelijke positie innam en van wiens instemming de vervulling van de voorwaarde afhankelijk was gesteld. Het hof baseert zijn oordeel echter ook op de handelwijze van andere organen dan de Raad (in rov. 2.25 de stuurgroep en het College). Hun handelwijze kan niet bijdragen tot het oordeel dat de voorwaarde van goedkeuring door de Raad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor vervuld danwel niet vervuld moet worden gehouden.”
Een partij die met een gemeente onderhandelt mag er in gevallen als hier aan de orde niet op vertrouwen dat handelingen van het college de instemming van de raad hebben. Alleen indien dat vertrouwen mede wordt ontleend aan toedoen (dat een expliciet handelen lijkt te impliceren, FD) van de raad zelf. De zelfstandige beslissingsvrijheid van de raad brengt dat met zich mee.
Voor vragen neem contact op met Frank Delissen, advocaat Overheid & vastgoed.
Gerelateerd
Fysieke leefomgeving