Conclusie P-G inzake uitleg van statuten

21 oktober 2019, laatst geüpdatet 12 september 2024
Recent heeft de P-G een interessante conclusie gewezen inzake de uitleg van statuten, mede in het licht van een aandeelhoudersovereenkomst. De P-G ziet ruimte voor een meer subjectieve uitleg in aanvulling op de meer objectieve uitleg. De conclusie is interessant om te lezen omdat de P-G principiële beschouwingen doet over de toepasselijke uitlegmaatstaf.
In dit artikel

ECLI:NL:PHR:2019:768

De casus

De casus betreft Apotheek Eemnes BV met twee 50%-aandeelhouders (A) en (B), die beiden eveneens statutair bestuurder zijn. (C) is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van (B). Tot 18 juli 2013 was (D) statutair bestuurder en enig aandeelhouder van (A). Tussen de aandeelhouders is een geschil gerezen ten aanzien van de uitleg van de in de statuten in art. 15 opgenomen aanbiedingsregeling.

D heeft een Stichting administratiekantoor (Stak) opgericht waarvan hij enig bestuurder is. Per 18 juli 2013 heeft D de aandelen in B overgedragen aan de Stak. De Stak heeft certificaten van de aandelen in Apotheek Eemnes uitgegeven, die alle in handen zijn van D. Op 6 januari 2015 heeft D als bestuurder van A B op de aanbiedingsregeling gewezen. Als B niet binnen acht dagen aan zijn verplichting zou voldaan, zou Apotheek Eemnes zelf de aandelen te koop aanbieden. Tijdens de Algemene Vergadering (AV) van 30 maart 2015 heeft D het voorstel gedaan tot ontslag van B als bestuurder van Apotheek Eemnes en heeft C dit voorstel in stemming gebracht. Daarop heeft D namens B tegen het voorstel gestemd en C namens A ervoor. C stelt dat de aanbiedingsregeling van toepassing was vanwege de toetreding op 18 juli 2013 van de Stak als aandeelhouder van B. Volgens C heeft B verzuimd om aan haar verplichtingen volgend uit de aanbiedingsregeling te voldoen. Door dit verzuim heeft B tijdens het verzuim haar stemrecht niet kunnen uitoefenen. Daarom is het ontslagvoorstel aangenomen. B betwist de toepasselijkheid van de aanbiedingsregeling en dientengevolge is volgens B het ontslagvoorstel wegens staking van stemmen verworpen. Aldus stelt B dat zij wel degelijk het stemrecht kon uitoefenen.

De glijdende schaal: van CAO-norm tot Haviltex


Bij deze bespreking laat ik het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland achterwege. Ten aanzien van de uitleg van de aanbiedingsregeling overweegt het Hof dat bij de uitleg van schriftelijke overeenkomsten zich aan spectrum heeft ontwikkeld. Aan de ene kant van het spectrum staat de objectieve CAO-norm. Daarbij zijn de bewoordingen van de tekst, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de Haviltex-norm. Bij de Haviltex-norm komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tussen beide normen bestaat geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang, zoals ook de Hoge Raad heeft overwogen in het DSM/Fox arrest. In beginsel geldt voor statuten dat zij zich in het CAO-spectrum bevinden, zodat objectieve maatstaven bij de uitleg van de statuten in beginsel centraal staan. In het geval waar het echter gaat om een samenwerking tussen twee vennootschappen die in de vorm van een vennootschap is gegoten, terwijl ook beide oprichters betrokken waren bij de inrichting van de vennootschap inclusief de statuten, kan meer accent worden gelegd op de wederzijdse partijbedoeling. Er is dan aldus sprake van een verschuiving van het CAO-spectrum meer in de richting van de Haviltex norm: 'de glijdende schaal'.

In deze casus staat met name uitleg van de zinsnede: 'wijziging van de aandeelhouders in een aandeelhouder-rechtspersoon door toetreden van andere natuurlijke of rechtspersonen als aandeelhouder dan zij die tot op dat moment aandeelhouder waren' centraal. D heeft de aandelen in B overgedragen aan de Stak. De Stak is een derde die tot dan toe geen aandeelhouder was. B heeft volgens het Hof onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat een redelijk oordelend persoon uit de bewoordingen van art. 15 had kunnen en mogen begrijpen dat een aandelenoverdracht aan een Stak niet als aandelenoverdracht aan een andere (rechtspersoon) zou worden beschouwd. De omstandigheid dat D de door de Stak uitgegeven certificaten feitelijk steeds in eigen hand heeft gehouden en steeds enig bestuurder van de Stak is geweest, leidt niet tot een ander oordeel. Op B rustte dan ook de aanbiedingsplicht. B was dan ook in verzuim door niet te voldoen aan de aanbiedingsplicht. Gedurende dit verzuim heeft B haar stemrecht niet kunnen uitoefenen. Dit leidt ertoe dat het ontslagbesluit rechtsgeldig is genomen.

De omstandigheid dat de Stak de aandelen inmiddels weer terug over heeft gedragen aan D maakt dit niet anders. Decertificering en (terug)overdracht heeft namelijk geen terugwerkende kracht. De rechtsgeldigheid van het genomen ontslagbesluit is dan ook niet in het geding. Evenmin vormt het een zwaarwegende omstandigheid dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 BW) onaanvaardbaar zou zijn voor A om zich op de aanbiedingsregeling te beroepen. Daardoor kan B zich ook niet op vernietiging van het ontslagbesluit (art. 2:15 BW) beroepen.

Conclusie van de P-G


De inhoud van statuten raakt niet enkel de interne verhouding binnen de rechtspersoon, maar ook de verhouding van de rechtspersoon tot derden. Dit uit zich onder meer in de eis van het neerleggen van de statuten bij het handelsregister (art. 2:180 BW en art. 2:236 BW). Bovendien worden statuten in de verplichte vorm van een notariële akte gepubliceerd. Dit levert argumenten op voor een meer objectieve uitleg van de bepalingen in de statuten. In die lijn zijn alleen de statuten zelf object van uitleg. Deze objectieve uitleg betekent:
- Grammaticale uitleg van de bepalingen;
- EN de uitleg van een bepaling in het licht van het geheel van statutaire bepalingen (zoals elders in statuten gebruikte formuleringen);
- EN in het licht van wat objectief kenbaar is (zoals de inhoud van wettelijke bepalingen ten tijde van oprichting resp. statutenwijziging);
- EN in het licht van algemeen gangbare inzichten
Buiten beschouwing blijven 'inzichten, belangen en posities die kennis veronderstellen van hen die bij de oprichting van de individuele rechtspersoon en de formulering van de inhoud van diens statuten waren betrokken'.

De betekenis van de P-G van 'objectieve uitleg van de statuten' behelst aldus meer dan de grammaticale uitleg.

Daarbij is bovendien de context van de vennootschap van belang. Zijn er slechts twee aandeelhouders? Zijn er vele aandeelhouders? Is sprake van een joint venture tussen grote ondernemingen?

Bovendien kan sprake zijn van een aandeelhoudersovereenkomst. Hieraan zijn de aandeelhouders gebonden, en in de regel is dus geen reden voor objectieve uitleg van die overeenkomst. Maar, als de aandeelhouders de onderlinge verhouding van statuten en aandeelhoudersovereenkomst als een samenhangend geheel zien, roept dit de vraag op of het wel juist is de statuten strikt objectief uit te leggen?
Los van de situatie met een aandeelhoudersovereenkomst geldt voorts dat de rechtsverhouding tussen de aandeelhouders mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 BW). Zou dan niet ook bij de uitleg van statuten rekening gehouden moeten worden met de omstandigheden en belangen waarmee de aandeelhouders over en weer bekend zijn, ook als niet valt vol te houden dat die omstandigheden en belangen objectief kenbaar zijn en dat dus ook derden er weet van kunnen hebben? Aldus de P-G. De oplossing wordt veelal gevonden in de glijdende schaal tussen de objectieve uitleg (CAO norm) en de subjectieve uitleg (Haviltex). Maar, de P-G ziet hierin nadelen. 'Het impliceert dat mogelijk is dat dezelfde statutaire bepaling tussen partijen anders wordt uitgelegd dan in de verhouding tot derden, of na verloop van tijd - bijvoorbeeld na toetreding van een of meer nieuwe aandeelhouders - anders dan daarvoor.' De P-G betwijfelt of dit verenigbaar is met het karakter van statuten als een objectieve regeling. De P-G stelt dan ook voor - naar analogie met de situatie van o.a. goederenrechtelijke overeenkomst van levering van registergoederen - dat naast de rechtsverhouding op grond van de statuten, tussen de aandeelhouders/oprichters ook een rechtsverhouding uit hoofde van de aandeelhoudersovereenkomst bestaat. Dit betekent dat aan redelijke onderlinge verwachtingen (Haviltex) volle aandacht kan worden besteed, zolang de belangen van derde daaraan niet in de weg staan. En bovendien: is geen sprake van een schriftelijke aandeelhoudersovereenkomst, dan 'zal veelal op basis van mondelinge en stilzwijgende wilsverklaringen tóch een aandeelhoudersovereenkomst kunnen worden geconstrueerd'. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een vordering die op zichzelf objectief uit de statuten volgt, toch niet toewijsbaar is in verband met de volgens de Haviltex-norm uit te leggen overeenkomst en/of de redelijkheid en billijkheid uit art. 2:8 BW.

De P-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.


Kortom

De P-G verdedigt dat statuten objectief moeten worden uitgelegd (CAO-norm), maar dat niet moet worden vergeten voor de toewijsbaarheid van vorderingen tussen de aandeelhouders onderling ook de inhoud van een tussen hen bestaande aandeelhoudersovereenkomst van belang is. Voor aandeelhoudersovereenkomst geldt de Haviltex-uitlegmaatstaf. Bovendien spelen de redelijkheid en billijkheid een complementaire rol in de afstemming van de rechtsgevolgen van de objectief uit te leggen statuten op de redelijke verwachtingen van de aandeelhouders.

Op 1 november 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen en met verwijzing naar artikel 81 RO de kwestie afgedaan. Toepassing van artikel 81 RO betekent dat de in cassatie aangevoerde middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat geen sprake is van beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Meer lezen?

Zie voor de uitleg van een statutaire bepaling in de situatie dat beide aandeelhouders zich niet juridisch hebben laten bijstaan een uitspraak uit 2018 en de blog van Marèl Baak.

Gerelateerd

Grens intern toezicht wordt verhoogd naar 50 zorgverleners!

Op 1 januari 2022 is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking getreden. De Wtza stelt onder meer eisen aan de bestuursstructuur van...

Het shop-in-shop-ziekenhuis: belangrijke samenwerkingsafspraken

In deze vijfdelige blogreeks gaan wij in op (de juridische aandachtspunten bij) een zogeheten shop-in-shop-ziekenhuis. In dit vijfde blog bespreken we welke...

Het shop-in-shop-ziekenhuis: centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis

In deze vijfdelige blogreeks gaan wij in op (de juridische aandachtspunten bij) een zogeheten shop-in-shop-ziekenhuis. In dit vierde blog bespreken we de...

Het shop-in-shop-ziekenhuis: dossierplicht, beroepsgeheim en gegevensuitwisseling

In deze vijfdelige blogreeks gaan wij in op (de juridische aandachtspunten bij) een zogeheten shop-in-shop-ziekenhuis. In dit derde blog bespreken we (de...

Pauzeknop jaarverantwoording geldt niet voor de Wtza-vergunning

Op 1 januari 2022 is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking getreden. De Wtza introduceert onder meer een vergunningplicht. Op 28 september 2023...

Bestuurdersaansprakelijkheid zorgaanbieder wegens declaratiefraude?

Op 15 augustus 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:6866) uitspraak gedaan in een zaak over het verhaal door zorgverzekeraar VGZ op...
No posts found