Bodembeslag door de Belastingdienst: wanneer is sprake van een “bodem van de belastingschuldige”?

28 mei 2014, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Op grond van het bodemrecht heeft de Ontvanger de mogelijkheid (bodem)beslag te leggen en zich te verhalen op zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden, ook als deze zaken toebehoren aan derden. Wanneer is sprake van een 'bodem' van de belastingschuldige?
Maartje ter Horst 
Maartje ter Horst 
Advocaat - Senior
In dit artikel

Bodemrecht en bodembeslag

Het bodemrecht van de fiscus is in art. 22 lid 3 Invorderingswet (hierna: Iw) vastgelegd. Op grond van het bodemrecht heeft de Ontvanger de mogelijkheid (bodem)beslag te leggen en zich te verhalen op zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden, ook als deze zaken toebehoren aan derden. Zolang aan de vereisten van art. 22 lid 3 Iw is voldaan, is verhaal op alle bodemzaken van derden mogelijk.

Beroep in geval van reële eigendom

Op grond van art. 22 Iw kunnen derden die rechthebbende zijn op de door de Belastingdienst in beslag genomen zaken, een beroepsschrift indienen om hun eigendom terug te vorderen. Het beroepsschrift dient uiterlijk binnen 7 dagen na beslaglegging en vóór de datum van verkoop van de in beslag genomen zaken bij de Belastingdienst te zijn ingediend. Vervolgens zal de Belastingdienst zo spoedig mogelijk een beslissing dienen te nemen.

Indien sprake is van ‘reële eigendom’, zal de Belastingdienst de in beslag genomen zaken teruggeven. Op grond van art. 22.8.10 van de Leidraad Invordering wordt onder reëel eigendom verstaan de situatie waarin de zaken zowel in juridisch als in economisch opzicht in overwegende mate aan de derde toebehoren. Bij een onder eigendomsvoorbehoud geleverd goed of bij financial lease is hier doorgaans geen sprake van, omdat het goed daarbij wordt geacht in economische zin aan de belastingschuldige toe te behoren. De Belastingdienst kan daarop dan gewoon verhaal zoeken.

Wanneer is sprake van een 'bodemzaak'?

Als bodemzaken worden aangemerkt zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden en die ter stoffering van die bodem dienen. Onder ‘bodem’ wordt verstaan het perceel of het gedeelte van een perceel dat bij de belastingschuldige in gebruik is en waarover hij onafhankelijk van anderen de (feitelijke) beschikking heeft. Met ‘stoffering’ wordt bedoeld al hetgeen strekt tot gebruik van het perceel overeenkomstig zijn bestemming. Een zaak kwalificeert als bodemzaak wanneer de zaak strekt tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw, waardoor dat gebouw beter aan zijn bestemming beantwoordt. Gelet daarop worden inventaris en machines in het algemeen aangemerkt als bodemzaken. In de rechtspraak is uitgemaakt dat voorraden, grondstoffen, showroommodellen en een wagenpark daarentegen niet kwalificeren als bodemzaken.

Wel of geen bodem?

Enige tijd geleden heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over de vraag of een perceel al dan niet kwalificeerde als bodem in de zin van art. 22 lid 3 Iw. In die zaak speelde het volgende.

FHL exploiteert een café en wordt op enig moment failliet verklaard. Kort daarna legt de Ontvanger bodembeslag op de bedrijfsinventaris. Horeca Holding c.s., de rechthebbende (franchisegever) op de inventaris, verzet zich hiertegen. De Ontvanger spant vervolgens een rechtszaak aan en vordert dat de rechter bepaalt dat Horeca Holding c.s. de executie van de in beslag genomen bodemzaken moet dulden.

De rechtbank en het hof hebben de vordering van de Ontvanger afgewezen. Het hof is daarbij afgegaan op een verklaring van de curator, inhoudende dat hij na het uitspreken van het faillissement diverse keren in het pand is geweest en daar enige administratie heeft aangetroffen. Dat is volgens het hof onvoldoende om aan te nemen dat op het tijdstip van de beslaglegging sprake was van een bodem van de belastingschuldige.

In cassatie betoogt de Ontvanger dat enig gebruik van het perceel door de curator reeds voldoende is om het als bodem van de belastingschuldige aan te merken. Daar gaat de Hoge Raad echter niet in mee. De Hoge Raad overweegt dat voor zover de curator op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht die strekken tot beheer en vereffening van de failliete boedel, tot uitgangspunt dient dat niet reeds op die enkele grond sprake is van bodem van de belastingschuldige. Voor zover de curator echter op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht tot voortzetting van diens bedrijf, brengt dat in beginsel wel mee dat sprake is van diens bodem. Nu van dit laatste echter in deze zaak geen sprake was, was van een ‘bodem’ als bedoeld in art. 22 lid 3 Iw geen sprake en kon de Ontvanger zich niet op de eigendommen van Horeca Holding c.s. verhalen.

Conclusie

Deze zaak toont aan dat het in de praktijk voorkomt dat de Ontvanger ten onrechte verhaal zoekt op eigendommen van derden. Indien u wordt geconfronteerd met een dergelijk beslag is het dus zaak om na te gaan of er al dan niet aan de vereisten van art. 22 lid 3 Iw wordt voldaan. Zo niet, dan kunt u met succes opkomen tegen de beslaglegging.

Voor vragen over bodembeslag kunt u contact opnemen met Maartje ter Horst.
T: +31 (0)24 3813149
E: terhorst@dirkzwager.nl

Gerelateerd