Inleiding
In deel 4 van deze blogreeks gaan wij nader in op de onmiddellijke voorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen. Hierover schreven wij al eerder, toen in verband met de vraag of de Ondernemingskamer enkel in gevallen van flagrant wanbeleid gebruik maakt van de bevoegdheid onmiddellijke voorzieningen te treffen. In onderhavig blog gaan we in op het hoe, wat en waarom van de onmiddellijke voorzieningen binnen de enquêteprocedure.
Wanneer kunnen onmiddellijke voorzieningen getroffen worden?
Indien gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken een onmiddellijke voorziening is vereist is in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek, kan de Ondernemingskamer in elke stand van het geding op verzoek van de indieners van het enquêteverzoek een zodanige voorziening treffen voor ten hoogste de duur van het geding (art. 2:349a, tweede lid, BW). Het enquêterecht heeft haar succes en belang voornamelijk te danken aan deze bevoegdheid van de Ondernemingskamer.
De Ondernemingkamer kan in elke stand van het geding een onmiddellijke voorziening treffen, zo valt te lezen in artikel 2:349a, tweede lid, BW. Het enige wat vereist is, is dat een verzoek tot enquête is ingediend. Zie hierover ons eerdere blog over toegang.
Indien de Ondernemingskamer nog geen onderzoek heeft gelast, moet zij eerst beoordelen – in ieder geval voorlopig – of gegronde redenen bestaan om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen (artikel 2:349a, derde lid, BW) (zie hierover meer uitgebreid ons eerdere blog over de eerste en tweede fase van de enquêteprocedure). De Ondernemingskamer moet daarna binnen een redelijke termijn beslissen over het al dan niet gelasten van een onderzoek.
Met het treffen van onmiddellijke voorzieningen hoeft de Ondernemingskamer dus niet per se te wachten tot de tweede fase van de enquêteprocedure.
Welke onmiddellijke voorzieningen mogen getroffen worden?
De onmiddellijke voorzieningen zijn – anders dan de eindvoorzieningen – niet limitatief opgesomd in de wet. De Ondernemingskamer mag dus zelf besluiten welke voorzieningen zij treft - binnen een bepaald kader.
Dit kader luidt als volgt. Onmiddellijke voorzieningen mogen onomkeerbare gevolgen hebben, zolang zij naar hun aard voorlopig zijn en bij het treffen van dergelijke voorzieningen voldoende rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van, de belangen van de betrokken partijen.
De Ondernemingskamer mag bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen zelfs afwijken van regels van dwingend recht. De Ondernemingskamer kan ook andere voorzieningen treffen dan waarom is verzocht.
Voorbeelden van onmiddellijke voorzieningen zijn:
- schorsen van bestuurders en de benoeming van tijdelijke bestuurders;
- de tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer;
- het tijdelijk afwijken van wettelijke of statutaire regels (bijvoorbeeld over quora of goedkeuringsrechten).
Vervolg van de reeks
Blog 1 tot en met 4 van deze reeks ging voornamelijk over het formele kader van de enquêteprocedure. In onze volgende blogs gaan wij nader in op het materiële kader. Welke normen gelden voor de goed bestuurder en toezichthouder binnen de zorg volgens de Ondernemingskamer?
De komende periode verschijnen de vervolgartikelen van deze blogreeks Enquêterecht & de zorgsector. Eerder verschenen de volgende delen:
Lees hier: Deel 1: Enquêterecht en de zorgsector
Lees hier: Deel 2: Enquêterecht en de zorgsector (2) - Toegang
Lees hier: Deel 3: Enquêterecht en de zorgsector (3) - Eerste en tweede fase
Lees hier: Deel 5: Enquêterecht en de zorgsector (5) - De bestuurder
Wilt u weten wat het enquêterecht voor uw zorgorganisatie of uw cliëntenraad kan betekenen? Wij helpen u graag verder. Neem gerust vrijblijvend contact op met Charlotte Perquin-Deelen.
Deze blogreeks is deels gebaseerd op de twee hoofdstukken (hoofdstuk 14 en hoofdstuk 54) die Louis Houwen en Charlotte Perquin-Deelen hebben geschreven voor het bij Kluwer verschenen Handboek Enquêterecht (C.D.J. Bulten e.a. (red.), Handboek Enquêterecht, Serie vanwege het Van der Heijden Instituut deel 175, Deventer: Wolters Kluwer 2022).