Inleiding
In dit derde deel van de blogreeks Enquêterecht & de zorgsector gaan wij in op de eerste en tweede fase van de enquêteprocedure. Wat houden deze fases in?
Eerste fase: onderzoeksfase
Toets
Wanneer de enquêtegerechtigde (zie blog 2 in deze reeks) een verzoek indient bij de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam tot het gelasten van een enquêteprocedure, wijst de Ondernemingskamer het verzoek slechts toe indien blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen (artikel 2:350, eerste lid, BW).
De toets of deze gegronde redenen aanwezig zijn is feitelijk van aard. Deze gegronde redenen zijn in beginsel aanwezig, indien zodanige feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen dat er een gerede kans is dat bij nader onderzoek blijkt van onjuist beleid. Vooraf hoeft niet zeker te zijn dat sprake is van onjuist beleid, gegronde twijfel daarover is voldoende. Voor de toewijzing van een enquêteverzoek is ook niet vereist dat er een behoorlijke kans is dat bij nader onderzoek blijkt van wanbeleid.
Voorbeelden van gegronde reden om aan een juist beleid te twijfelen, zijn een impasse in de besluitvorming, conflicten met of tussen aandeelhouders, vaak in combinatie met gebrekkige informatieverstrekking door het bestuur, en ontoelaatbare verstrengeling van belangen.
Onmiddellijke voorzieningen
De Ondernemingskamer kan vanaf het moment dat zij van oordeel is dat gegronde redenen aanwezig zijn, onmiddellijke voorzieningen gelasten. Hier gaan wij in ons volgende blog nader op in.
Onderzoekers
Indien de Ondernemingskamer het verzoek toewijst, benoemt zij een of meer personen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de zorgorganisatie (artikel 2:345, eerste lid, BW). De zorgorganisatie betaalt de kosten van het onderzoek (artikel 2:350, derde lid, derde volzin, BW).
De onderzoekers die de Ondernemingskamer heeft benoemd zijn o.a. gerechtigd tot raadpleging van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de zorgorganisatie. De bestuurders (en de interne toezichthouders) zijn verplicht desgevraagd alle inlichtingen te verschaffen aan de onderzoekers die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek. Eenzelfde verplichting rust op hen die bestuurder of commissaris van de zorgorganisatie waren, of bij deze in dienst waren, gedurende het tijdvak waarover het onderzoek zich uitstrekt (artikel 2:351, eerste lid, BW).
De met het onderzoek belaste personen stellen een verslag op van hun bevindingen (artikel 2:351, eerste lid, BW). Het verslag van de uitkomst van het onderzoek wordt ter griffie van het gerechtshof Amsterdam nedergelegd (artikel 2:353, eerste lid, BW).
De Ondernemingskamer kan na kennisneming van het verslag op verzoek van de zorgorganisatie beslissen, dat deze de kosten van het onderzoek geheel of gedeeltelijk kan verhalen op de verzoekers, indien uit het verslag blijkt dat het verzoek niet op een redelijke grond is gedaan, dan wel op een bestuurder, een interne toezichthouder of een ander die in dienst van de zorgorganisatie is, indien uit het verslag blijkt dat deze verantwoordelijk is voor een onjuist beleid of een onbevredigende gang van zaken binnen de zorgorganisatie (artikel 2:354, eerste lid, BW).
Tweede fase: wanbeleid
Verslag
Indien uit het verslag van wanbeleid blijkt, kan de Ondernemingskamer op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker en, indien het verslag voor hen ter inzage ligt, op verzoek van andere enquêtegerechtigden (of op verzoek van de advocaat-generaal, ingesteld om redenen van openbaar belang) een of meer eindvoorzieningen treffen. Welke eindvoorzieningen dit zijn, bepaalt de Ondernemingskamer.
In zijn Gucci-arrest oordeelde de Hoge raad dat de Ondernemingskamer alleen op basis van het enquêteverslag – in een procedure op de voet van artikel 2:355 BW – kan oordelen dat is gebleken van wanbeleid en in aansluiting daarop eindvoorzieningen treffen. De wet spreekt alleen over het treffen van voorzieningen. De Ondernemingskamer kan echter ook het oordeel wanbeleid uitspreken zonder daarbij eindvoorzieningen te treffen.
Wanbeleid
Het beleid kwalificeert als wanbeleid indien de zorgorganisatie heeft gehandeld ‘in strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap’. Voorbeelden van wanbeleid zijn handelen in strijd met de wet en statuten, belangenverstrengeling of een impasse.
Eindvoorzieningen
De eindvoorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen zijn limitatief opgesomd in artikel 2:355, eerste lid, BW. Het gaat om:
i. schorsing of vernietiging van een besluit van de bestuurders, van interne toezichthouders, van de algemene vergadering of van enig ander orgaan van de rechtspersoon (artikel 2:356, aanhef en letter a, BW);
ii. schorsing of ontslag van een of meer bestuurders of interne toezichthouders (artikel 2:356, aanhef en letter b, BW);
iii. tijdelijke aanstelling van een of meer bestuurders of interne toezichthouders (artikel 2:356, aanhef en letter c, BW);
iv. tijdelijke afwijking van de door de Ondernemingskamer aangegeven bepalingen van de statuten (artikel 2:356, aanhef en letter d, BW);
v. tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer (artikel 2:356, aanhef en letter d, BW);
vi. ontbinding van de rechtspersoon (artikel 2:356, aanhef en letter f, BW).
De komende periode verschijnen de vervolgartikelen van deze blogreeks Enquêterecht & de zorgsector. Eerder verschenen de volgende delen:
Lees hier: Deel 1: Enquêterecht en de zorgsector
Lees hier: Deel 2: Enquêterecht en de zorgsector (2) - Toegang
Lees hier: Deel 4: Enquêterecht en de zorgsector (4) - Onmiddellijke voorzieningen
Lees hier: Deel 5: Enquêterecht en de zorgsector (5) - De bestuurder
Wilt u weten wat het enquêterecht voor uw zorgorganisatie of uw cliëntenraad kan betekenen? Wij helpen u graag verder. Neem gerust vrijblijvend contact op met Charlotte Perquin-Deelen.
Deze blogreeks is deels gebaseerd op de twee hoofdstukken (hoofdstuk 14 en hoofdstuk 54) die Louis Houwen en Charlotte Perquin-Deelen hebben geschreven voor het bij Kluwer verschenen Handboek Enquêterecht (C.D.J. Bulten e.a. (red.), Handboek Enquêterecht, Serie vanwege het Van der Heijden Instituut deel 175, Deventer: Wolters Kluwer 2022).