Over het algemeen bevorderen distributieovereenkomsten de concurrentie tussen ondernemingen, omdat zij producenten in staat stellen om hun producten (of diensten) -tegen relatief lage kosten- in verschillende gebieden aan te bieden. Onder bepaalde omstandigheden kunnen distributieovereenkomsten de mededinging echter beperken. Hiervan kan sprake zijn indien door de opzet van het distributienetwerk de concurrentie tussen producenten van verschillende producten en/of de concurrentie tussen de verschillende distributeurs van hetzelfde product beperkt.
Indien zich een mededingingsrechtelijk geschil voordoet dat aan de civiele rechter wordt voorgelegd, dient de eiser in de procedure rekening te houden met het feit dat de burgerlijke rechter over het algemeen weinig mededingingsrechtelijke zaken behandelt, waardoor de eiser over zeer sterke argumenten dient te beschikken om hem te overtuigen. De bewijslast voor de eisende partij is over het algemeen dus zwaar. Deze omstandigheden deden zich ook voor bij een geschil tussen KPN B.V. en een distributeur, waarover de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag zich op 26 juli 2010 heeft uitgesproken.
De Zaak
Op 26 februari 2010 heeft KPN B.V. (hierna: “ KPN”) haar distributeur One Netherlands B.V. (hierna: “ One”) laten weten dat zij de distributieovereenkomst met ingang van 1 juni 2010 beëindigt. Als reden voor deze opzegging voert KPN aan dat de door One behaalde resultaten niet aan de verwachtingen voldoen. Aangezien One niet langer direct van KPN kon afnemen, heeft zij tevergeefs getracht om de KPN-producten van groothandelaren van KPN te betrekken. Kennelijk heeft KPN geweigerd goedkeuring te geven aan de groothandelaren om One als subdistributeur toe te laten.
One komt tot de conclusie dat KPN discrimineert bij het aanstellen van (sub)distributeurs met als doel de concurrentie voor bepaalde (geprefereerde) (sub)distributeurs te beperken, hetgeen een schending van het kartelverbod uit de mededingingswet zou kunnen opleveren.
One vordert (voor zover relevant) dat KPN:
(i) haar toelaat als subdistributeur, en subsidiair
(ii) haar inzicht verschaft in de voorwaarden die zij hanteert ten aanzien van de acceptatie van subdistributeurs.
KPN brengt hiertegenin dat zij interne concurrentiegevoelige (en dus vertrouwelijke) richtlijnen hanteert op basis waarvan zij subdistributeurs aanstelt. Daarbij toetst KPN in ieder geval aan de criteria ‘te verwachten toegevoegde waarde’ en ‘reputatie’. One voldoet niet aan deze criteria, aldus KPN.
Uitspraak
De voorzieningenrechter oordeelt dat de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. One stelt immers dat de subdistributieovereenkomsten strijdig zijn met het mededingingsrecht, omdat zij op discriminatoire gronden worden aangegaan. Overeenkomsten die in strijd zijn met het mededingingsrecht, zijn nietig. KPN kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter “ niet worden verplicht tot het accepteren van overeenkomsten die volgens de eigen stellingen van One geheel of op een essentieel onderdeel nietig zijn”.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering oordeelt de voorzieningenrechter dat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat concurrentiebeperkende effecten optreden als gevolg van de door KPN gehanteerde voorwaarden. Dienaangaande is het dus voor One overbodig om de precieze voorwaarden te kennen. Er is echter slechts sprake van een schending van het kartelverbod indien de mededinging op de relevante markt merkbaar wordt beperkt. Om dat vast te stellen is volgens de voorzieningenrechter een marktanalyse noodzakelijk, waarbij de effecten van het beleid dienen te worden onderzocht. De eisende partij (One) dient daarvoor de benodigde informatie aan te leveren. Aangezien One volgens de voorzieningenrechter geen enkele informatie ten behoeve van een marktanalyse heeft aangeleverd, heeft zij volgens (opnieuw volgens de voorzieningenrechter) niet voldaan aan haar stelplicht. Ook de subsidiaire vordering wordt verworpen.
Indien zich een mededingingsrechtelijk geschil voordoet dat aan de civiele rechter wordt voorgelegd, dient de eiser in de procedure rekening te houden met het feit dat de burgerlijke rechter over het algemeen weinig mededingingsrechtelijke zaken behandelt, waardoor de eiser over zeer sterke argumenten dient te beschikken om hem te overtuigen. De bewijslast voor de eisende partij is over het algemeen dus zwaar. Deze omstandigheden deden zich ook voor bij een geschil tussen KPN B.V. en een distributeur, waarover de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag zich op 26 juli 2010 heeft uitgesproken.
De Zaak
Op 26 februari 2010 heeft KPN B.V. (hierna: “ KPN”) haar distributeur One Netherlands B.V. (hierna: “ One”) laten weten dat zij de distributieovereenkomst met ingang van 1 juni 2010 beëindigt. Als reden voor deze opzegging voert KPN aan dat de door One behaalde resultaten niet aan de verwachtingen voldoen. Aangezien One niet langer direct van KPN kon afnemen, heeft zij tevergeefs getracht om de KPN-producten van groothandelaren van KPN te betrekken. Kennelijk heeft KPN geweigerd goedkeuring te geven aan de groothandelaren om One als subdistributeur toe te laten.
One komt tot de conclusie dat KPN discrimineert bij het aanstellen van (sub)distributeurs met als doel de concurrentie voor bepaalde (geprefereerde) (sub)distributeurs te beperken, hetgeen een schending van het kartelverbod uit de mededingingswet zou kunnen opleveren.
One vordert (voor zover relevant) dat KPN:
(i) haar toelaat als subdistributeur, en subsidiair
(ii) haar inzicht verschaft in de voorwaarden die zij hanteert ten aanzien van de acceptatie van subdistributeurs.
KPN brengt hiertegenin dat zij interne concurrentiegevoelige (en dus vertrouwelijke) richtlijnen hanteert op basis waarvan zij subdistributeurs aanstelt. Daarbij toetst KPN in ieder geval aan de criteria ‘te verwachten toegevoegde waarde’ en ‘reputatie’. One voldoet niet aan deze criteria, aldus KPN.
Uitspraak
De voorzieningenrechter oordeelt dat de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. One stelt immers dat de subdistributieovereenkomsten strijdig zijn met het mededingingsrecht, omdat zij op discriminatoire gronden worden aangegaan. Overeenkomsten die in strijd zijn met het mededingingsrecht, zijn nietig. KPN kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter “ niet worden verplicht tot het accepteren van overeenkomsten die volgens de eigen stellingen van One geheel of op een essentieel onderdeel nietig zijn”.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering oordeelt de voorzieningenrechter dat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat concurrentiebeperkende effecten optreden als gevolg van de door KPN gehanteerde voorwaarden. Dienaangaande is het dus voor One overbodig om de precieze voorwaarden te kennen. Er is echter slechts sprake van een schending van het kartelverbod indien de mededinging op de relevante markt merkbaar wordt beperkt. Om dat vast te stellen is volgens de voorzieningenrechter een marktanalyse noodzakelijk, waarbij de effecten van het beleid dienen te worden onderzocht. De eisende partij (One) dient daarvoor de benodigde informatie aan te leveren. Aangezien One volgens de voorzieningenrechter geen enkele informatie ten behoeve van een marktanalyse heeft aangeleverd, heeft zij volgens (opnieuw volgens de voorzieningenrechter) niet voldaan aan haar stelplicht. Ook de subsidiaire vordering wordt verworpen.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun