Het is inmiddels duidelijk geworden dat de kredietcrisis hevige gevolgen heeft gehad voor de pensioenwereld. De dalende aandelenkoersen en de lage marktrente heeft menig pensioenfonds in een situatie van onderdekking gebracht. Pensioenfondsen dienen alles in het werk te stellen om alsnog uit de onderdekking te raken. Zo moeten pensioenfondsen in de (door DNB goed te keuren) korte termijnherstelplannen opnemen welke maatregelen zij zullen treffen om binnen de voorgeschreven herstelperiode het gewenste niveau van het minimum vereist eigen vermogen te kunnen bereiken. Een vaak benoemde maatregel in zo’n herstelplan is het aanspreken van de werkgever tot bijstorten. Dat het pensioenfonds echter niet zonder meer de werkgever kan aanspreken tot bijstorten, bewijst de
recente uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam van 16 januari 2012.
Vooraf
In deze procedure daagde het ondernemingspensioenfonds Unisys Nederland (hierna: SPUN) de aan dit pensioenfonds verbonden onderneming, Unisys Nederland B.V. (hierna Unisys). Unisys weigerde namelijk het volledige aanvullende premiebedrag, dat noodzakelijk was om op het minimaal vereist eigen vermogen te kunnen komen, te voldoen. Hoewel de bijstortingsverplichting van de werkgever expliciet verwoord stond in de financieringsovereenkomst, concludeerde de rechter dat een (integraal) beroep op deze bijstortingsverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Situatie
Welke situatie deed zich voor?
SPUN en Unisys hebben in het verleden een financieringsovereenkomst met elkaar gesloten. Deze financieringsovereenkomst was destijds geënt op de (inmiddels vervallen) Pensioen- en spaarfondsenwet. Sinds 2007 geldt de Pensioenwet. Strikt genomen hadden partijen uit hoofde van de Pensioenwet per 1 januari 2008 een uitvoeringsovereenkomst met elkaar moeten sluiten, maar over de inhoud van deze overeenkomst hebben zij geen overeenstemming weten te bereiken. Uitgangspunt was derhalve de financieringsovereenkomst.
In deze financieringsovereenkomst stonden onder meer bepalingen over premiekorting en (de tegenhanger daarvan) bijstorting. Op grond van de bijstortingsbepaling diende Unisys in een situatie van onderdekking bij te storten tot het niveau van de minimumvereiste dekkingsgraad, waarbij een herstelperiode van één jaar werd aangehouden. Doordat de bepalingen in de financieringsovereenkomst geënt waren op de vervallen Pensioen- en spaarfondsenwet, sloot deze overeenkomst niet helemaal meer aan bij de huidige Pensioenwet. Zo kent de Pensioenwet bijvoorbeeld een strenger regime voor premiekorting, terwijl het regime voor de dekkingsgraad in de Pensioenwet milder is geworden. Niet langer staat namelijk een herstelperiode van één jaar voorgeschreven, maar een periode van drie jaar. Unisys kon van deze door de wet geboden langere herstelperiode echter niet “meeprofiteren”, doordat in de financieringsovereenkomst nog steeds een herstelperiode van één jaar voorgeschreven stond. Hierdoor werd Unisys eerder en voor een hoger bedrag aangesproken tot bijstorting, dan het geval zou zijn geweest indien de bepalingen in de Pensioenwet zouden zijn vervat in de (nog overeen te komen) uitvoeringsovereenkomst.
Unisys heeft op enig moment aan SPUN een aanvullende premie van circa € 13 miljoen voldaan, maar dit werd door SPUN onvoldoende bevonden. SPUN verzocht Unisys een aanvullend bedrag van circa € 19 miljoen te voldoen en verwees in dit kader naar de tekst van de financieringsovereenkomst over de bijstortingsverplichting. Genoemd bedrag van € 19 miljoen was derhalve berekend op basis van een herstelperiode van één jaar. Unisys weigerde dit bedrag te voldoen. De kantonrechter concludeert dat deze weigering van Unisys terecht is. Een aantal belangrijke rechtsoverwegingen volgt hieronder.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Allereerst merkt de kantonrechter op dat het voor de beoordeling van dit geschil niet uitmaakt dat het kortetermijnherstelplan van SPUN door DNB is goedgekeurd, in welk plan de bijstortingsverplichting van de werkgever expliciet verwoord staat. SPUN had zich op het standpunt gesteld dat, nu Unisys als derdebelanghebbende geen bezwaar had ingesteld tegen de instemming van DNB met het kortetermijnherstelplan, de inhoud van dit herstelplan (en dus ook de bijstortingsverplichting) onaantastbaar was (formele rechtskracht). De kantonrechter oordeelt daarentegen dat SPUN jegens Unisys geen rechten kan ontlenen aan het goedgekeurde kortetermijnherstelplan. DNB treedt namelijk niet in de individuele rechtsverhouding tussen het ondernemingspensioenfonds en de werkgever.
Tevens kent de kantonrechter geen betekenis toe aan een eerdere uitspraak van de Ondernemingskader (hierna: OK) in een geschil tussen SPUN en de deelnemersraad betreffende het besluit tot afzien van indexatie. De OK oordeelt in deze uitspraak dat SPUN in redelijkheid niet had mogen afzien van indexatie, omdat SPUN bij het vaststellen van haar financiële positie ten onrechte niet de bijstortingsverplichting van Unisys had meegewogen. Deze uitspraak van de OK is volgens de kantonrechter echter niet van belang voor het onderhavige geschil, omdat de werkgever geen partij was bij deze procedure bij de OK; het geschil bij de OK spitste zich toe op een andere rechtsbetrekking.
Hierna gaat de kantonrechter over tot uitleg van de financieringsovereenkomst. In dit kader is volgens de kantonrechter niet uitsluitend de tekst van de overeenkomst van belang, maar ook de zin die partijen redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Unisys stelt dat partijen hebben beoogd de vigerende pensioenregeling (dus ook de niet-dwingendrechtelijke bepalingen in de Pensioenwet, zoals de langere herstelperiode van 3 jaar!) in de financieringsovereenkomst te incorporeren. De kantonrechter gaat echter niet mee in dit betoog. De versoepeling in de pensioenwetgeving hoeft namelijk niet automatisch te worden toegepast; partijen kunnen een kortere herstelperiode overeenkomen.
Hoewel bovengenoemde uitleg van de financieringsovereenkomst in het voordeel van SPUN uitpakt, trekt SPUN uiteindelijk toch aan het kortste eind. De kantonrechter concludeert namelijk dat een beroep op ongewijzigde instandhouding van de financieringsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De navolgende omstandigheden spelen in dit kader een rol:
Uit voorgaande opsomming valt op te maken dat zowel specifiek op de werkgever toegesneden omstandigheden een rol spelen alsook meer algemene omstandigheden, zoals de kredietcrisis en de achtergrond van de in de Pensioenwet genoemde herstelperiode.
Tot slot
De pensioenlasten die ontstaan als gevolg van de kredietcrisis kunnen dus niet zonder meer (voor het volledige bedrag) bij de werkgever worden neergelegd. Stel dat een werkgever ruimere mogelijkheden heeft om onder de afgesproken bijstortingsverplichting uit te komen, dan komt korting van de pensioenen door het pensioenfonds wellicht eerder in beeld. Tot korting mag pas worden overgegaan als alle beschikbare sturingsmiddelen (waaronder een bijstortingsverplichting van de werkgever), benut zijn. Of een werkgever door deze uitspraak van de kantonrechter daadwerkelijk meer mogelijkheden heeft om onder zijn bijstortingsverplichting uit te komen, betwijfel ik echter. De door de kantonrechter genoemde bijzondere omstandigheden zullen zich namelijk in lang niet alle situaties voordoen.
Vooraf
In deze procedure daagde het ondernemingspensioenfonds Unisys Nederland (hierna: SPUN) de aan dit pensioenfonds verbonden onderneming, Unisys Nederland B.V. (hierna Unisys). Unisys weigerde namelijk het volledige aanvullende premiebedrag, dat noodzakelijk was om op het minimaal vereist eigen vermogen te kunnen komen, te voldoen. Hoewel de bijstortingsverplichting van de werkgever expliciet verwoord stond in de financieringsovereenkomst, concludeerde de rechter dat een (integraal) beroep op deze bijstortingsverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Situatie
Welke situatie deed zich voor?
SPUN en Unisys hebben in het verleden een financieringsovereenkomst met elkaar gesloten. Deze financieringsovereenkomst was destijds geënt op de (inmiddels vervallen) Pensioen- en spaarfondsenwet. Sinds 2007 geldt de Pensioenwet. Strikt genomen hadden partijen uit hoofde van de Pensioenwet per 1 januari 2008 een uitvoeringsovereenkomst met elkaar moeten sluiten, maar over de inhoud van deze overeenkomst hebben zij geen overeenstemming weten te bereiken. Uitgangspunt was derhalve de financieringsovereenkomst.
In deze financieringsovereenkomst stonden onder meer bepalingen over premiekorting en (de tegenhanger daarvan) bijstorting. Op grond van de bijstortingsbepaling diende Unisys in een situatie van onderdekking bij te storten tot het niveau van de minimumvereiste dekkingsgraad, waarbij een herstelperiode van één jaar werd aangehouden. Doordat de bepalingen in de financieringsovereenkomst geënt waren op de vervallen Pensioen- en spaarfondsenwet, sloot deze overeenkomst niet helemaal meer aan bij de huidige Pensioenwet. Zo kent de Pensioenwet bijvoorbeeld een strenger regime voor premiekorting, terwijl het regime voor de dekkingsgraad in de Pensioenwet milder is geworden. Niet langer staat namelijk een herstelperiode van één jaar voorgeschreven, maar een periode van drie jaar. Unisys kon van deze door de wet geboden langere herstelperiode echter niet “meeprofiteren”, doordat in de financieringsovereenkomst nog steeds een herstelperiode van één jaar voorgeschreven stond. Hierdoor werd Unisys eerder en voor een hoger bedrag aangesproken tot bijstorting, dan het geval zou zijn geweest indien de bepalingen in de Pensioenwet zouden zijn vervat in de (nog overeen te komen) uitvoeringsovereenkomst.
Unisys heeft op enig moment aan SPUN een aanvullende premie van circa € 13 miljoen voldaan, maar dit werd door SPUN onvoldoende bevonden. SPUN verzocht Unisys een aanvullend bedrag van circa € 19 miljoen te voldoen en verwees in dit kader naar de tekst van de financieringsovereenkomst over de bijstortingsverplichting. Genoemd bedrag van € 19 miljoen was derhalve berekend op basis van een herstelperiode van één jaar. Unisys weigerde dit bedrag te voldoen. De kantonrechter concludeert dat deze weigering van Unisys terecht is. Een aantal belangrijke rechtsoverwegingen volgt hieronder.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Allereerst merkt de kantonrechter op dat het voor de beoordeling van dit geschil niet uitmaakt dat het kortetermijnherstelplan van SPUN door DNB is goedgekeurd, in welk plan de bijstortingsverplichting van de werkgever expliciet verwoord staat. SPUN had zich op het standpunt gesteld dat, nu Unisys als derdebelanghebbende geen bezwaar had ingesteld tegen de instemming van DNB met het kortetermijnherstelplan, de inhoud van dit herstelplan (en dus ook de bijstortingsverplichting) onaantastbaar was (formele rechtskracht). De kantonrechter oordeelt daarentegen dat SPUN jegens Unisys geen rechten kan ontlenen aan het goedgekeurde kortetermijnherstelplan. DNB treedt namelijk niet in de individuele rechtsverhouding tussen het ondernemingspensioenfonds en de werkgever.
Tevens kent de kantonrechter geen betekenis toe aan een eerdere uitspraak van de Ondernemingskader (hierna: OK) in een geschil tussen SPUN en de deelnemersraad betreffende het besluit tot afzien van indexatie. De OK oordeelt in deze uitspraak dat SPUN in redelijkheid niet had mogen afzien van indexatie, omdat SPUN bij het vaststellen van haar financiële positie ten onrechte niet de bijstortingsverplichting van Unisys had meegewogen. Deze uitspraak van de OK is volgens de kantonrechter echter niet van belang voor het onderhavige geschil, omdat de werkgever geen partij was bij deze procedure bij de OK; het geschil bij de OK spitste zich toe op een andere rechtsbetrekking.
Hierna gaat de kantonrechter over tot uitleg van de financieringsovereenkomst. In dit kader is volgens de kantonrechter niet uitsluitend de tekst van de overeenkomst van belang, maar ook de zin die partijen redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Unisys stelt dat partijen hebben beoogd de vigerende pensioenregeling (dus ook de niet-dwingendrechtelijke bepalingen in de Pensioenwet, zoals de langere herstelperiode van 3 jaar!) in de financieringsovereenkomst te incorporeren. De kantonrechter gaat echter niet mee in dit betoog. De versoepeling in de pensioenwetgeving hoeft namelijk niet automatisch te worden toegepast; partijen kunnen een kortere herstelperiode overeenkomen.
Hoewel bovengenoemde uitleg van de financieringsovereenkomst in het voordeel van SPUN uitpakt, trekt SPUN uiteindelijk toch aan het kortste eind. De kantonrechter concludeert namelijk dat een beroep op ongewijzigde instandhouding van de financieringsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De navolgende omstandigheden spelen in dit kader een rol:
- een verstoord financieel evenwicht binnen de financieringsovereenkomst. De bijstortingsregeling is de tegenhanger van de premiekortingsregeling. Premiekorting is door invoering van de (dwingendrechtelijk) strengere bepalingen in de Pensioenwet minder snel aan de orde, terwijl anderzijds Unisys niet kan “meeprofiteren” van de mildere regeling in de Pensioenwet betreffende de dekkingsgraad, te weten een langere herstelperiode (omdat dit laatste een niet-dwingendrechtelijke bepaling behelst).
- de kredietcrisis met een ongekende omvang en hevige gevolgen voor de pensioenlasten.
- de omvang van de aanvullende bijdrage. Deze staat in geen verhouding tot de omvang van de aanvullende bijdragen in de afgelopen jaren. Ook staat deze in geen verhouding tot de jaarlijkse totale loonsom.
- de beperkte (winst)resultaten van de werkgever.
- de achtergrond van de in de Pensioenwet genoemde herstelperiode van drie jaar in plaats van één jaar (in verband met de volatiliteit van de markt en de gestegen pensioenlasten).
- de onvoldoende onderbouwing van SPUN dat een afwijzing van haar vordering tot bijstorting zal leiden tot korting van de pensioenen.
Uit voorgaande opsomming valt op te maken dat zowel specifiek op de werkgever toegesneden omstandigheden een rol spelen alsook meer algemene omstandigheden, zoals de kredietcrisis en de achtergrond van de in de Pensioenwet genoemde herstelperiode.
Tot slot
De pensioenlasten die ontstaan als gevolg van de kredietcrisis kunnen dus niet zonder meer (voor het volledige bedrag) bij de werkgever worden neergelegd. Stel dat een werkgever ruimere mogelijkheden heeft om onder de afgesproken bijstortingsverplichting uit te komen, dan komt korting van de pensioenen door het pensioenfonds wellicht eerder in beeld. Tot korting mag pas worden overgegaan als alle beschikbare sturingsmiddelen (waaronder een bijstortingsverplichting van de werkgever), benut zijn. Of een werkgever door deze uitspraak van de kantonrechter daadwerkelijk meer mogelijkheden heeft om onder zijn bijstortingsverplichting uit te komen, betwijfel ik echter. De door de kantonrechter genoemde bijzondere omstandigheden zullen zich namelijk in lang niet alle situaties voordoen.
Gerelateerd
Pensioen en beloning