Bijdrage Mike van de Graaf in OR Updates 13/2021 (Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2021:5025)

10 augustus 2021, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Het hof komt in navolging van de rechtbank tot de conclusie dat de maatschap van rechtswege beëindigd is en dat een verdeelsleutel van 80/20% in de gegeven omstandigheden redelijk is.
Mike van de Graaf
Mike van de Graaf
Advocaat - Senior
In dit artikel

In dit geschil speelt dat A – en vanaf later ook B – (hierna samen: ‘de Appellanten’), C en D (hierna samen: ‘de Geïntimeerden’) in 1996 een maatschap zijn aangegaan ten behoeve van de gezamenlijke exploitatie van een gezamenlijk aangeschafte windmolen. Deze windmolen is in 2017 afgebroken en verkocht. Vervolgens hebben partijen een overeenkomst gesloten met EWT Direct Wind NL2 B.V. (‘EWT’) met betrekking tot de exploitatie van een nieuwe windmolen die eigendom is van EWT. Eind 2017 hebben de Appellanten aangegeven de maatschap te willen beëindigen, waarover partijen ook daadwerkelijk hebben gesproken. Partijen hebben echter geen overeenstemming weten te bereiken over de beëindiging van de maatschap.

In geschil is of de maatschap van partijen ter exploitatie van een windmolen geëindigd is, en zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn. Daarnaast is tussen partijen in geschil hoe de opbrengsten van de overeenkomst met (de rechtsopvolger van) EWT tussen hen moeten worden verdeeld.

In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de maatschap per 1 januari 2018 van rechtswege is ontbonden (zie art. 7A:1683 BW). Wat betreft de verdeelsleutel van de opbrengsten voortvloeiende uit de overeenkomst met EWT overwoog de rechtbank dat een maandelijks bedrag van € 850 toekomt aan de Appellanten en een bedrag van € 650 per maand aan de Geïntimeerden.

Het hof stelt in navolging van de rechtbank vast dat met de afbraak en verkoop van de windmolen in 2017, daarvan geen gezamenlijke exploitatie meer plaatsvindt. Hiermee is het object van exploitatie tenietgegaan, waardoor de maatschap van rechtswege ontbonden is (per 1 januari 2018), ook wanneer in de maatschapsakte is opgenomen dat de maatschap voor onbepaalde tijd is aangegaan. Het hof overweegt verder dat de overeenkomst met EWT er niet toe strekt(e) partijen in actieve samenwerking in het economisch verkeer door middel van
hun inbreng voordeel te doen behalen, zodat niet aan de wettelijke omschrijving van een maatschap ex artikel 7A:1655 BW wordt voldaan. Wanneer aan deze omschrijving niet wordt voldaan, is de intentie van partijen niet van belang, aldus het hof (zie ook ECLI:NL:HR:2019:2034).

Over de te hanteren verdeelsleutel overweegt het hof dat de eerder tussen partijen gemaakte afspraak is komen te vervallen. Daarmee is sprake van een leemte in de overeenkomst die moet worden ingevuld/aangevuld aan de hand van de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelt dat een verdeling van € 1200 voor de Appellanten en € 300 voor de Geïntimeerden in deze omstandigheden redelijk is.

Het hof overweegt verder dat de vastgestelde verdeling over de gehele looptijd van de overeenkomst met EWT (of haar rechtsopvolger) toegepast dient te worden, zodat wat de Appellanten op basis van deze verdeling in het verleden teveel aan de Geïntimeerden hebben betaald, door de Geïntimeerden moet worden terugbetaald.