De zaak
Een projectontwikkelaar heeft met (een franchisenemer van) Albert Heijn afspraken gemaakt over het huren of kopen van een locatie in een nog te ontwikkelen winkelcentrum. De ontwikkelaar heeft tevens afspraken gemaakt met Lidl om een (discount)supermarkt te vestigen in hetzelfde winkelcentrum. De (franchisenemer van) Albert Heijn heeft (inmiddels aanbeland bij het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden) gevorderd dat de projectontwikkelaar wordt verboden om een Lidl of andere discounter in het winkelcentrum toe te laten. Hij veronderstelt een overeenkomst tot branchebescherming.
Door het geschil tussen Albert Heijn en de projectontwikkelaar worden ook de belangen van Lidl geraakt. Zij heeft het Hof gevraagd tussen te komen in de lopende procedure zodat zij een eigen vordering tot nietigheid van het (beweerde) branchebeschermingsbeding kan instellen. Volgens Lidl beperkt het (beweerde) branchebeschermingsbeding de concurrentie en is het daarom in strijd met het kartelverbod. Het Hof bevestigt het door Lidl gestelde belang en laat haar in zijn tussenarrest toe om tussen te komen in de procedure.
Lidl wordt in de gelegenheid gesteld haar vordering te motiveren, uiterlijk op 28 augustus 2018.
Een beredeneerde inschatting over het vervolg
Sinds een arrest van het Hof van Justitie uit november 2015 over een branchebeschermingsconstructie in een winkelcentrum in Letland (“Maxima Latvija”), wordt algemeen aangenomen dat branchebeschermingsbepalingen geen concurrentiebeperkend doel hebben. Daardoor moet Lidl aantonen dat de (beweerde) afspraak tussen Albert Heijn en de projectontwikkelaar concrete negatieve gevolgen voor de concurrentie op de relevante markt zal sorteren.
Dat vereist onder meer een (economische) analyse van de omvang van de markt en het toekomstig marktaandeel van de in het winkelcentrum te vestigen Albert Heijn. Tevens dient Lidl een nadere duiding van de concurrentieverhouding op de relevante markt te maken, waarvoor onder meer relevant kunnen zijn:
- het aantal en de grootte van (potentiele) concurrenten die op de relevante markt werkzaam zijn;
- de verzadigingsgraad van de markt;
- de getrouwheid van de consument aan bestaande (winkel)merken;
- de consumentenmores.
Zie voor een uitgebreider toelichting over de (toelaatbaarheid van) branchebeschermingsovereenkomsten de noot die Charlotte Raaijmakers en ik over het arrest Maxima Latvija hebben geschreven in het Tijdschrift voor Vastgoedrecht.