Waar draaide het in deze door Dirkzwager aangespannen zaak om?
In het jaar 2015 waren de aandelen van een belastingplichtige B.V. (hierna: ‘BV A’) verkocht. Die BV beschikte over een omvangrijke portefeuille kantoorpanden, waarin als gevolg van de vastgoedcrisis op dat moment een flinke minderwaarde schuil ging. In het jaar 2017 heeft BV A een drietal panden verkocht en daarbij een fiscaal boekverlies van ruim € 4 miljoen gerealiseerd. In haar aangifte vennootschapsbelasting claimde BV A dit verlies.
De Belastingdienst weigerde dit verlies in aftrek toe te laten en verwees in dat kader naar het standpunt van de staatssecretaris van Financiën in een beleidsbesluit over artikel 20a met betrekking tot ongerealiseerde (latente) verliezen. Het gaat hier om het beleidsbesluit van 25 februari 2015, nr. BLKB2015/211M, onderdeel 2.5. In het herziene beleidsbesluit van 17 april 2020, nr. 2020-19072 is dit standpunt overigens niet gewijzigd.
De wettelijke regeling in het kort (artikel 20 Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
Artikel 20a is een bepaling die zich richt op handel in zogenoemde verliesvennootschappen. Wanneer het belang in een vennootschap met 30% of meer wijzigt, zijn de fiscale verliezen die zijn geleden voordat die belangenwijziging plaatsvond in de toekomst in beginsel niet langer fiscaal verrekenbaar. Op deze hoofdregel bestaan wettelijke uitzonderingen, maar voor vennootschappen die zich vooral bezig houden met beleggingen zijn die veelal niet van toepassing en gaan de aanwezige verliezen verloren. Volgens de Belastingdienst zou dit op basis van voornoemd beleidsbesluit ook gelden voor ongerealiseerde (latente) verliezen.
Standpunt belanghebbende
BV A stelde zich op het standpunt dat de regeling van artikel 20a uitsluitend ziet op in eerdere jaren geleden (en bij verliesbeschikking vastgestelde) verliezen en niet op latente (ongerealiseerde) verliezen.
Uitspraak belastingrechter
De rechtbank stelde BV A met duidelijke bewoordingen in het gelijk:
“Gelet op de wettekst, de wetsgeschiedenis en de wetssystematiek in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de beperking van de verliescompensatie in artikel 20a van de Wet Vpb zich niet uitstrekt tot latente verliezen. De in bovengenoemde besluiten besloten liggende andersluidende uitleg van de staatssecretaris van Financiën, kan niet tot een ander oordeel leiden nu de staatssecretaris de uitlatingen in deze besluiten niet heeft gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever maar als uitvoerder van de belastingwet. Deze uitleg kan eiseres dan ook niet worden tegengeworpen. Hieruit volgt dat verweerder het bij de verkoop in 2017 van de drie panden gerealiseerde verlies bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2017 ten onrechte van verrekening heeft uitgesloten.”
Commentaar Dirkzwager
Dit is een belangrijke ontwikkeling in de uitleg en toepassing van de bepalingen die zien op de beperking van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. Deze uitspraak biedt perspectief voor kopers van (vastgoed)beleggingsvennootschappen om bij aankoop nog niet gerealiseerde fiscale verliezen in de toekomst te benutten.
Als de Belastingdienst deze uitkomst ongewenst acht, zal zij op korte termijn moeten bezien of zij de wet wil laten aanpassen dan wel eerst hoger beroep / cassatie afwacht. De praktijk wacht met spanning af.
Neem voor vragen of een toelichting gerust contact op met een van onze fiscalisten.