Bekrachtiging mogelijk bij onbevoegde vertegenwoordiging?

20 februari 2017, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Titel 3 van boek 3 Burgerlijk Wetboek (“BW”) bevat bepalingen omtrent de volmacht. Artikel 3:69 BW bepaalt dat wanneer iemand onbevoegd als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, laatstgenoemde die rechtshandeling kan bekrachtigen waardoor hetzelfde gevolg intreedt als wanneer de rechtshandeling krachtens een volmacht was verricht.Dit artikel is van belang bij de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2017. De casus was als volgt. A heeft in maart 2007 een bedrijfspand verko...
Marèl Baak 
Marèl Baak 
Toegevoegd notaris
In dit artikel
Titel 3 van boek 3 Burgerlijk Wetboek (“BW”) bevat bepalingen omtrent de volmacht. Artikel 3:69 BW bepaalt dat wanneer iemand onbevoegd als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, laatstgenoemde die rechtshandeling kan bekrachtigen waardoor hetzelfde gevolg intreedt als wanneer de rechtshandeling krachtens een volmacht was verricht.

Dit artikel is van belang bij de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2017. De casus was als volgt. A heeft in maart 2007 een bedrijfspand verkocht aan een BV. De BV komt vervolgens de verplichtingen uit de koopovereenkomst niet na, waarna A ontdekt dat hij de koopovereenkomst in maart 2007 met een nog niet bestaande BV is aangegaan. De BV is namelijk pas in november 2007 opgericht. De personen die de BV hebben opgericht hebben destijds de koopovereenkomst namens de BV ondertekend. In de koopovereenkomst is niet vermeld dat het om een BV in oprichting zou gaan. De bekrachtiging van artikel 2:203 BW is daarmee niet van toepassing. Er is immers geen rechtshandeling verricht namens een op te richten vennootschap, waardoor de koop na de oprichting van de BV niet kan worden bekrachtigd door de personen die de koop zijn aangegaan.

A stelt de oprichters aansprakelijk wegens onbevoegde vertegenwoordiging ex artikel 3:70 BW (instaan voor volmacht) . Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (het “Hof”) heeft in haar uitspraak van 4 augustus 2015 deze vordering afgewezen. In de oprichtingsakte van de BV stond namelijk vermeld dat “ alle door de oprichters namens de in oprichting zijnde vennootschap verrichte rechtshandelingen worden door de vennootschap bekrachtigd onder de opschortende voorwaarde dat de vennootschap is ingeschreven in het handelsregister, zodat daaruit met ingang van bedoelde inschrijving voor de vennootschap rechten en plichten ontstaan”. Het Hof bepaalde dat de BV met deze oprichtingsakte de koopovereenkomst heeft bekrachtigd ex artikel 3:69 BW, waardoor de koopovereenkomst van begin af aan als geldig moet worden beschouwd. De BV heeft door deze bekrachtiging de koopovereenkomst hetzelfde gevolg kunnen geven als wanneer deze krachtens een volmacht zou zijn gesloten. Hiermee verviel volgens het Hof een eventuele aansprakelijkheid van de oprichters wegens onbevoegde vertegenwoordiging.

De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof met zijn uitspraak heeft miskend dat voor een bekrachtiging ex artikel 3:69 BW is vereist dat de verklaring tot de wederpartij -A dus- moet zijn gericht en die wederpartij heeft bereikt (de ontvangsttheorie van artikel 3:37 lid 3 BW). De ongerichte verklaring in de oprichtingsakte heeft daarom niet de gewenste bekrachtiging tot gevolg en neemt een eventuele aansprakelijkheid van oprichters wegens onbevoegde vertegenwoordiging niet weg. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing.

Gerelateerd