De Hoge Raad heeft vandaag (19 november 2021) bij arrest (ECLI:NL:HR:2021:1725) antwoord gegeven op de prejudiciële vragen van de kantonrechter te Rotterdam betreffende de toelaatbaarheid van het in rekening brengen van tweezijdige bemiddelingskosten bij kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties.
Casus Airbnb
In de procedure bij de kantonrechter te Rotterdam vordert verzoekster terugbetaling door Airbnb van de door haar betaalde bemiddelingskosten. Verzoekster heeft zich beroepen op art. 7:417 lid 4 BW dat berekening van tweezijdige courtage bij huurovereenkomsten verbiedt. De kantonrechter heeft over dit verzoek op 15 januari 2021 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad (ECLI:NL:RBROT:2021:207).
Is sprake van bemiddeling?
De vraag of Airbnb als bemiddelaar moet worden aangemerkt, beantwoordt de Hoge Raad bevestigend. Indien een tussenpersoon een vergoeding bedingt in verband met het tot stand komen van de overeenkomst tussen de derden en de wederpartij, wijst dat volgens de Hoge Raad op bemiddeling. De Hoge Raad achtte in dit verband van belang dat Airbnb via haar platform overeenkomsten tot stand brengt tussen gebruikers en daarvoor een vergoeding ontvangt. Gebruikers van het platform kunnen uitsluitend in contact treden via het platform. Deze omstandigheden brengen volgens de Hoge Raad met zich mee dat Airbnb als bemiddelaar kan worden aangemerkt in de zin van art. 7:425 BW.
Mogen bemiddelingskosten in rekening worden gebracht aan huurders?
Verzoekster beroept zich in de procedure bij de kantonrechter onder andere op art. 7:417 lid 4 BW dat de berekening van tweezijdige courtage bij huurovereenkomsten tegen beoogt te gaan voor zover de lastgever een consument betreft. De Hoge Raad volgt deze redenering in dit geval niet. Met een verwijzing naar de wetsgeschiedenis komt de Hoge Raad tot de conclusie dat art. 7:417 lid 4 BW niet tot doel heeft gehad dat het in zijn algemeenheid ongeoorloofd is dat een tweezijdige bemiddelaar zijn loon volgens een bepaalde verdeelsleutel in rekening brengt bij verschillende opdrachtgevers. Het doel van het artikel is slechts het tegengaan van het tweezijdig in rekening brengen van de maximale courtage. Daarbij heeft de wetgever expliciet opgemerkt dat het verbod niet ruimer dient te zijn dan waarvoor het in het leven is geroepen.
Bovendien oordeelt de Hoge Raad dat art. 7:417 lid 4 BW van toepassing is op bemiddeling bij de huur of verhuur van een onroerende zaak die de huurder tot woonruimte dient. Niet is gebleken dat het de bedoeling van de wetgever was deze bepaling ook van toepassing te laten zijn op verhuur van een hotelkamer of vakantiewoning.
Daarmee is art. 7:417 lid 4 BW niet van toepassing op kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties zoals aangeboden op Airbnb.
Oneerlijke handelspraktijk of strijd met Richtlijn oneerlijke bedingen?
De Hoge Raad beantwoordt ook de vragen of sprake is van een oneerlijk beding dan wel een oneerlijke handelspraktijk ontkennend. Over een boekingsvoorstel (waaronder de gespecificeerde servicekosten) kan onderhandeld worden door partijen. Vanwege deze onderhandelingsmogelijkheid is geen sprake van een oneerlijke handelspraktijk of een oneerlijk beding. Los daarvan is volgens de Hoge Raad sprake van een kernbeding, omdat de prijs van de dienstverlening de kern vormt van de (tegen)prestatie. De Richtlijn oneerlijke bedingen strekt zich niet uit tot kernbedingen.
Conclusie
De Hoge Raad acht het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan de huurder bij kortetermijnverhuur toelaatbaar. De Hoge Raad maakt daarmee korte metten met eventuele terugvorderingen van huurders van de bemiddelingskosten op grond van art. 7:417 lid 4 BW in deze gevallen.
Heeft u vragen over huurrecht? Neemt u dan contact op met Rutger Fabritius of Lotte Blum via de contactinformatie naast dit artikel.