Afsteker van vuurwerk draagt zijn eigen (letsel)schade

3 februari 2025, laatst geüpdatet 3 februari 2025

Verzoeker krijgt van zijn vriend een stuk vuurwerk. Verzoeker loopt weg en steekt het aan. Vrijwel direct nadat hij het vuurwerk loslaat, ontploft het vuurwerk onder zijn rechterhand. Daardoor loopt hij ernstig handletsel op: zijn hand moet worden geamputeerd. Verzoeker stelt de vriend (van wie hij het vuurwerk kreeg) aansprakelijk en spreekt de achterliggende verzekeraar (‘Univé’) aan ter vergoeding van zijn (letsel)schade.

Henriek Kragt
Henriek Kragt
Advocaat - Partner
In dit artikel

Verzoeker krijgt van zijn vriend een stuk vuurwerk. Verzoeker loopt weg en steekt het aan. Vrijwel direct nadat hij het vuurwerk loslaat, ontploft het vuurwerk onder zijn rechterhand. Daardoor loopt hij ernstig handletsel op: zijn hand moet worden geamputeerd. Verzoeker stelt de vriend (van wie hij het vuurwerk kreeg) aansprakelijk en spreekt de achterliggende verzekeraar (‘Univé’) aan ter vergoeding van zijn (letsel)schade.

Vuurwerkongeval leidt tot ernstig letsel, maar aansprakelijkheid blijft uit

In de beschikking van 14 januari 2025 (ECLI:NL:RBNHO:2025:253) oordeelt de rechtbank Noord-Holland over aansprakelijkheid vanwege het navolgende ‘vuurwerkincident’. 

Verzoeker voert ter vestiging van die aansprakelijkheid twee grondslagen aan, namelijk artikel 6:173 BW en/of 6:162 BW. De rechtbank stelt verzoeker ten aanzien van beide grondslagen in het ongelijk, zodat aansprakelijkheid uitblijft en verzoeker aldus zijn eigen letselschade zal moeten dragen. Ik licht toe hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. 

Geen risicoaansprakelijkheid: Vriend was geen bezitter van het vuurwerk



Verzoeker stelt dat het vuurwerk gebrekkig was en dat zijn vriend, als (‘initieel’, zie hierna) bezitter van het vuurwerk, aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 6:173 BW (‘risicoaansprakelijkheid voor de bezitter van gebrekkige zaken’). De rechtbank oordeelt echter dat – vanaf het moment het vuurwerk onderling wordt afgegeven – de vriend in kwestie niet langer als ‘bezitter’ van het vuurwerk kan worden beschouwd, zodat artikel 6:173 BW toepassing mist. De rechtbank overweegt dat het ‘niet de bedoeling was dat verzoeker de zaak tijdelijk in zijn macht zou hebben en daarna zou teruggeven’; verzoeker zou het vuurwerk immers aansteken en daarmee vernietigen. Onder deze omstandigheden beschouwt de rechtbank de overdracht als een ‘daad van schenking’ (zie rov. 4.4 – 4.7), zodat het bezit is overgegaan. 

Geen onrechtmatige daad: Vuurwerkoverdracht op zichzelf niet gevaarzettend



Verzoeker stelt ook dat zijn vriend onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld, namelijk door hem het (‘illegale’, zie hierna) vuurwerk – zonder nadere veiligheidsinstructie – te overhandigen. Daarmee zou de vriend een gevaarzettende situatie hebben gecreëerd, zodat zijn vriend aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 6:162 BW. 

De rechtbank constateert dat het type van het vuurwerk niet vaststaat, zodat ook niet vaststaat dat sprake is van illegaal vuurwerk. Bovendien laat de rechtbank in het midden of aan de kwalificatie als ‘illegaal’ juridische betekenis zou moeten toekomen bij de invulling van de Kelderluikcriteria (zie rov. 4.16). 

De rechtbank oordeelt dat het enkele afgeven van een stuk vuurwerk aan een volwassen man – zonder daarbij veiligheidsinstructies te geven – op zichzelf niet onrechtmatig gevaarzettend is; van een volwassen persoon mag worden verwacht dat hijzelf zorgdraagt voor de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (vgl. rov. 4.19). Dat zou anders kunnen zijn indien een stuk vuurwerk wordt afgegeven aan een minderjarige of beschonken persoon, dan wel indien van het betreffende stuk vuurwerk bekend is dat daaraan bijzondere gevaren kleven; onder die omstandigheden ligt het wel/eerder voor de hand dat degene die het vuurwerk afgeeft ervoor zorgdraagt dat de gebruikelijke veiligheidsinstructies worden toegepast (vgl. rov. 4.17). 

De slotsom is dat de vriend onder de gegeven omstandigheden niet in strijd heeft gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht (ex art. 6:162 BW) en dat de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:173 BW toepassing mist; aansprakelijkheid blijft dus uit.  

Geen aansprakelijkheid bij gelijke normschending door de benadeelde 

Bij een kwestie als deze komt de vraag op of de verzoeker aan zijn vriend dezelfde normschending verwijt als (evenzogoed) door hemzelf is geschonden, namelijk ‘het betrachten van (on)voldoende zorg bij het afsteken van risicovol vuurwerk’. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in dergelijke gevallen dient te worden geconcludeerd dat de geschonden norm niet strekt tot bescherming van de belangen van de benadeelde (in hoedanigheid van mede-normschender), zodat ook daarom de onrechtmatigheid ontbreekt (zie Hoge Raad 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6219 (Io Vivat)). 

Dit verweer, dat veelal wordt geduid als relativiteitsverweer, lijkt overigens wel door Univé c.s. te zijn opgeworpen, maar dat zou geen bespreking meer behoeven vanwege het reeds afwijzende oordeel van de rechtbank (vgl. rov. 3.3.2 en 4.20).