De raad van de gemeente Zuidplas (voorheen: de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle) heeft gronden aangewezen waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is. In (hoger) beroep stond ter beoordeling of het huidige gebruik van de gronden wel afwijkt van het beoogde gebruik daarvan.
De voorzieningenrechter heeft onder verwijzing naar de Memorie van Antwoord bij de Wvg overwogen dat de raad afdoende heeft gemotiveerd dat het toekomstige gebruik intensiever is dan het huidige gebruik van de percelen. Appellant is van mening dat de voorzieningenrechter zijn uitspraak ten onrechte heeft gebaseerd op één zinsnede uit de Memorie van Antwoord bij de Wvg, namelijk “ook wanneer die bestemming voorziet in een vergelijkbaar maar beter of intensiever gebruik dan het bestaande, zal geredelijk van een afwijkend gebruik kunnen worden gesproken”. Hij acht het onjuist dat deze zinsnede in de memorie van antwoord als rechtsregel wordt ingeroepen. Als de minister het destijds zo belangrijk vond, had hij het criterium in een wettelijke bepaling moeten vastleggen. Daar komt bij volgens hem bij dat de jurisprudentie omtrent dit criterium vóór de wetswijziging van 1 juli 2008 is gevormd. Bovendien zou de voorzieningenrechter het criterium ook onjuist hebben toegepast, omdat het huidige gebruik van de gronden volgens appellant exact binnen het beoogde gebruik valt en de gronden dus niet beter en intensiever kunnen worden gebruikt dan nu het geval is.
De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 18 april 2007 in zaaknr. 200607717/1), dat bij de parlementaire behandeling van de Wvg tot uitdrukking is gebracht dat de voorkeursregeling niet zo beperkt behoeft te worden opgevat, dat deze alleen zou kunnen worden toegepast wanneer sprake is van een bestemming voor wezenlijk andere gebruiksvormen. Ook wanneer de nieuwe bestemming voorziet in een vergelijkbaar maar intensiever gebruik dan het bestaande, zal van een afwijkend gebruik kunnen worden gesproken.
In dit geval is de beoogde planologische functie van de gronden niet wezenlijk anders dan de huidige functie. De Afdeling is echter met de voorzieningenrechter van oordeel dat het aan de gronden toegekende gebruik intensiever is dan het huidige gebruik, omdat het mogelijk wordt meer woningen op de percelen te situeren dan voorheen en er anders dan voorheen onder meer toegangs- en ontsluitingswegen en inritten kunnen worden gerealiseerd. Dat de percelen op dit moment voor meer doeleinden worden gebruikt die ook binnen het beoogde gebruik van het bestemmingsplan mogelijk zijn, maakt niet dat het beoogde gebruik niet als intensiever kan worden aangemerkt.
AbRvS 19 januari 2011, LJN: BP1306
De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 18 april 2007 in zaaknr. 200607717/1), dat bij de parlementaire behandeling van de Wvg tot uitdrukking is gebracht dat de voorkeursregeling niet zo beperkt behoeft te worden opgevat, dat deze alleen zou kunnen worden toegepast wanneer sprake is van een bestemming voor wezenlijk andere gebruiksvormen. Ook wanneer de nieuwe bestemming voorziet in een vergelijkbaar maar intensiever gebruik dan het bestaande, zal van een afwijkend gebruik kunnen worden gesproken.
In dit geval is de beoogde planologische functie van de gronden niet wezenlijk anders dan de huidige functie. De Afdeling is echter met de voorzieningenrechter van oordeel dat het aan de gronden toegekende gebruik intensiever is dan het huidige gebruik, omdat het mogelijk wordt meer woningen op de percelen te situeren dan voorheen en er anders dan voorheen onder meer toegangs- en ontsluitingswegen en inritten kunnen worden gerealiseerd. Dat de percelen op dit moment voor meer doeleinden worden gebruikt die ook binnen het beoogde gebruik van het bestemmingsplan mogelijk zijn, maakt niet dat het beoogde gebruik niet als intensiever kan worden aangemerkt.
AbRvS 19 januari 2011, LJN: BP1306
Gerelateerd
Grondbeleid