(Vennootschappen van) de TU Delft, het Erasmus Medisch Centrum (ErasmusMC) en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), waren voornemens om de volwaardige joint-venture Holland Particle Therapy Centre (
HollandPTC ) op te richten dat zich bezig zal houden met protonentherapie ter bestrijding van kanker. Conform de Mededingingswet hebben zij dat voornemen op 18 augustus 2013 gemeld bij de Autoriteit Consument & Markt (de ACM). De ACM heeft op
28 augustus 2013 besloten dat de universiteiten niet hoeven te wachten op haar goedkeuring alvorens het HollandPTC op te richten.
Op grond van de Mededingingswet is het verplicht om een voorgenomen overname, fusie of oprichting van een volwaardige joint-venture, bij de ACM te melden indien de omzet van de betrokken ondernemingen bepaalde drempels overschrijdt. Vervolgens moet een standstillperiode van vier weken in acht worden genomen voordat de transactie (bijvoorbeeld het oprichten van de joint-venture) mag worden verricht. Pas als de ACM in die periode geen concurrentieproblemen constateert, mag de voorgenomen oprichting worden geëffectueerd. De ACM kan echter een ontheffing verlenen van de standstillverplichting indien daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Een dergelijke ontheffing is verstrekt ten behoeve van de oprichting van het HollandPTC omdat inachtneming van de standstillperiode tot onherstelbare schade voor de voorgenomen joint-venture zou leiden.
Op grond van de regeling protonentherapie van het Ministerie van VWS mag uitsluitend protonentherapie worden aangeboden indien daarvoor aan de aanbieder een vergunning is verleend. De uiterlijke datum waarop een vergunning mocht worden aangevraagd, was echter 30 augustus 2013. Aangezien de TU Delft, het Erasmus MC en het LUMC hun voornemen tot oprichting van het HollandPTC op 18 augustus 2013 bij de ACM hebben gemeld, zou inachtneming van de standstillperiode meebrengen dat HollandPTC te laat zou zijn opgericht om nog tijdig een vergunning te vragen. In dat geval dreigt uiteraard het gevaar dat HollandPTC haar beoogde activiteiten niet zal kunnen uitvoeren. In een dergelijke situatie zou naar het oordeel van ACM aan de joint-venture onherstelbare schade zijn toegebracht.
Het feit dat de standstillperiode niet in acht hoeft te worden genomen, betekent niet dat de ACM niet zal beoordelen of de oprichting leidt tot concurrentieproblemen. Door de ontheffing doet de ACM dit echter pas na de oprichting van het HollandPTC, in plaats van ervoor. Indien de ACM alsnog concurrentieproblemen constateert, heeft dat tot gevolg dat de oprichting ongedaan moet worden gemaakt. Het is echter aannemelijk dat de universiteiten zelf reeds een mededingingsrechtelijke beoordeling hebben uitgevoerd en het tot stand brengen van de joint-venture (dus) een gecalculeerd risico is omdat zij geen concurrentieproblemen verwachten.
Op grond van de Mededingingswet is het verplicht om een voorgenomen overname, fusie of oprichting van een volwaardige joint-venture, bij de ACM te melden indien de omzet van de betrokken ondernemingen bepaalde drempels overschrijdt. Vervolgens moet een standstillperiode van vier weken in acht worden genomen voordat de transactie (bijvoorbeeld het oprichten van de joint-venture) mag worden verricht. Pas als de ACM in die periode geen concurrentieproblemen constateert, mag de voorgenomen oprichting worden geëffectueerd. De ACM kan echter een ontheffing verlenen van de standstillverplichting indien daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Een dergelijke ontheffing is verstrekt ten behoeve van de oprichting van het HollandPTC omdat inachtneming van de standstillperiode tot onherstelbare schade voor de voorgenomen joint-venture zou leiden.
Op grond van de regeling protonentherapie van het Ministerie van VWS mag uitsluitend protonentherapie worden aangeboden indien daarvoor aan de aanbieder een vergunning is verleend. De uiterlijke datum waarop een vergunning mocht worden aangevraagd, was echter 30 augustus 2013. Aangezien de TU Delft, het Erasmus MC en het LUMC hun voornemen tot oprichting van het HollandPTC op 18 augustus 2013 bij de ACM hebben gemeld, zou inachtneming van de standstillperiode meebrengen dat HollandPTC te laat zou zijn opgericht om nog tijdig een vergunning te vragen. In dat geval dreigt uiteraard het gevaar dat HollandPTC haar beoogde activiteiten niet zal kunnen uitvoeren. In een dergelijke situatie zou naar het oordeel van ACM aan de joint-venture onherstelbare schade zijn toegebracht.
Het feit dat de standstillperiode niet in acht hoeft te worden genomen, betekent niet dat de ACM niet zal beoordelen of de oprichting leidt tot concurrentieproblemen. Door de ontheffing doet de ACM dit echter pas na de oprichting van het HollandPTC, in plaats van ervoor. Indien de ACM alsnog concurrentieproblemen constateert, heeft dat tot gevolg dat de oprichting ongedaan moet worden gemaakt. Het is echter aannemelijk dat de universiteiten zelf reeds een mededingingsrechtelijke beoordeling hebben uitgevoerd en het tot stand brengen van de joint-venture (dus) een gecalculeerd risico is omdat zij geen concurrentieproblemen verwachten.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun