Een verzekeraar is niet aan haar erkenning van aansprakelijkheid gebonden als komt vast te staan dat zij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog (
artikel 3:44 BW). Het is dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de verzekeraar aan de eerder gedane erkenning wordt gehouden.
In een arrest van 13 december 2016 ( ECLI:NL:GHDHA:2016:3604) oordeelde het gerechtshof dat de aansprakelijkheidsverzekeraar mocht terugkomen van een eerder gedane erkenning.
Feiten & omstandigheden
Op het strand van Domburg heeft verzekerde per ongeluk een balletje richting het slachtoffer gegooid. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen aan haar linker pink. Zij heeft verzekerde voor de door haar geleden schade aansprakelijk gesteld. Verzekerde heeft deze aansprakelijkstelling doorgeleid naar de aansprakelijkheidsverzekeraar.
In eerste instantie heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar de aansprakelijkheid erkend. Nadien heeft verzekerde tegenover de door de aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakelde onderzoekers tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Vast is komen te staan dat ten minste één van de verklaringen leugenachtig moet zijn geweest. Tegenover de politie heeft verzekerde vervolgens verklaard dat hij weliswaar heeft gezegd dat hij de bal heeft gegooid, maar dat hij dat eigenlijk helemaal niet wist.
De deelgeschilprocedure en de procedure in eerste aanleg
Op enig moment heeft het slachtoffer een deelgeschilprocedure aanhangig gemaakt tegen verzekerde en de aansprakelijkheidsverzekeraar. Het slachtoffer heeft verzocht een verklaring voor recht af te geven dat zowel verzekerde als de aansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijk zijn voor de schade die het slachtoffer heeft opgelopen en dat zij gehouden zijn deze te vergoeden. De deelgeschilrechter wijst alleen de verklaring voor recht ten aanzien van verzekerde toe.
Het slachtoffer start dan een bodemprocedure. In deze procedure vordert het slachtoffer een verklaring voor recht dat de aansprakelijkheidsverzekeraar gehouden is de schade als gevolg van het ongeval en de nog te lijden schade aan het slachtoffer te vergoeden. Verder vordert het slachtoffer dat de aansprakelijkheidsverzekeraar een voorschot van € 250.000,-- dient te betalen.
Het slachtoffer is van mening dat de aansprakelijkheidsverzekeraar gebonden is aan haar erkenning van aansprakelijkheid. Hierop mag niet worden teruggekomen. Op grond van artikel 7:954 BW is verzekeraar gehouden om de schade aan het slachtoffer rechtstreeks te voldoen. De rechtbank komt kort gezegd tot het oordeel dat de aansprakelijkheidsverzekeraar mocht terugkomen op haar erkenning van aansprakelijkheid. Tegen dit vonnis is het slachtoffer in hoger beroep gegaan.
De erkenning van aansprakelijk
In hoger beroep werpt het slachtoffer een aantal grieven op. Met name de grief die ziet op het wel of niet terecht terugkomen op de erkenning van aansprakelijkheid is interessant. Het gerechtshof overweegt hierover allereerst:
“ Het staat een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen van een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is. Zo is, wanneer een verzekeraar tot de erkenning van aansprakelijkheid is gekomen op grond van een rapport van een door hem ingeschakelde deskundige, daarvoor de enkele omstandigheid dat nadien een andere deskundige een andere visie omtrent de aansprakelijkheid geeft of het eerdere onderzoek als ondeugdelijk aanmerkt, niet voldoende, aangezien de omstandigheid dat het rapport van de deskundige achteraf onjuist of ondeugdelijk wordt bevonden, krachtens de in het verkeer geldende opvattingen in de verhouding tot de derde voor rekening van de verzekeraar en diens verzekerde behoort te komen (zie Hoge Raad 10 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0470, NJ 1992/606 en HR 19-09-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8270, NJ 2003/619). Een verzekeraar is niet aan haar erkenning gebonden als komt vast te staan dat zij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog (artikel 3:44 BW), aangezien het dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat hij aan zijn erkenning wordt gehouden (zie Gerechtshof Den Haag 29 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2546). ”
Gelet op de ernstige twijfel over de betrouwbaarheid van verzekerde heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar terecht haar eerder gedane erkenning ingetrokken. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn geweest als de aansprakelijkheidsverzekeraar in de gegeven omstandigheden aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid werd gehouden. De bewijslast met betrekking tot de toedracht van het ongeval is daarmee komen te rusten op het slachtoffer. Zij is in de gelegenheid gesteld alsnog bewijs te leveren maar daarin is zij niet geslaagd. Ook het verwijt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen reeds in de deelgeschilprocedure was beslist faalt. Daarin is niet tussen het slachtoffer en de aansprakelijkheidsverzekeraar beslist dat het ongeval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Verder overweegt het gerechtshof nog dat getuigen die werkzaam zijn voor een bedrijf waaraan een verzekeraar expertiseactiviteiten uitbesteedt, geen partijgetuigen (ex artikel 164 Rv) zijn. Deze personen zijn namelijk (in beginsel) niet in dienst van de aansprakelijkheidsverzekeraar geweest.
Het voorschot is onverschuldigd betaald
Met al het vorenstaande staat vast dat de rechtsgrond voor de betaling van een voorschot van € 23.174,20 (door de aansprakelijkheidsverzekeraar) is komen te vervallen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheidsverzekeraar dit bedrag kan terugvorderen is ook een grief gericht. Maar ook deze grief faalt. Het slachtoffer kan op grond van de zogenoemde ‘directe actie’ ex artikel 7:954 BW slechts betaling vorderen van hetgeen de aansprakelijkheidsverzekeraar aan verzekerde verschuldigd is. Hiermee staat dan ook vast dat het voorschot aan het slachtoffer onverschuldigd is betaald en derhalve kan worden teruggevorderd.
In een arrest van 13 december 2016 ( ECLI:NL:GHDHA:2016:3604) oordeelde het gerechtshof dat de aansprakelijkheidsverzekeraar mocht terugkomen van een eerder gedane erkenning.
Feiten & omstandigheden
Op het strand van Domburg heeft verzekerde per ongeluk een balletje richting het slachtoffer gegooid. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen aan haar linker pink. Zij heeft verzekerde voor de door haar geleden schade aansprakelijk gesteld. Verzekerde heeft deze aansprakelijkstelling doorgeleid naar de aansprakelijkheidsverzekeraar.
In eerste instantie heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar de aansprakelijkheid erkend. Nadien heeft verzekerde tegenover de door de aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakelde onderzoekers tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Vast is komen te staan dat ten minste één van de verklaringen leugenachtig moet zijn geweest. Tegenover de politie heeft verzekerde vervolgens verklaard dat hij weliswaar heeft gezegd dat hij de bal heeft gegooid, maar dat hij dat eigenlijk helemaal niet wist.
De deelgeschilprocedure en de procedure in eerste aanleg
Op enig moment heeft het slachtoffer een deelgeschilprocedure aanhangig gemaakt tegen verzekerde en de aansprakelijkheidsverzekeraar. Het slachtoffer heeft verzocht een verklaring voor recht af te geven dat zowel verzekerde als de aansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijk zijn voor de schade die het slachtoffer heeft opgelopen en dat zij gehouden zijn deze te vergoeden. De deelgeschilrechter wijst alleen de verklaring voor recht ten aanzien van verzekerde toe.
Het slachtoffer start dan een bodemprocedure. In deze procedure vordert het slachtoffer een verklaring voor recht dat de aansprakelijkheidsverzekeraar gehouden is de schade als gevolg van het ongeval en de nog te lijden schade aan het slachtoffer te vergoeden. Verder vordert het slachtoffer dat de aansprakelijkheidsverzekeraar een voorschot van € 250.000,-- dient te betalen.
Het slachtoffer is van mening dat de aansprakelijkheidsverzekeraar gebonden is aan haar erkenning van aansprakelijkheid. Hierop mag niet worden teruggekomen. Op grond van artikel 7:954 BW is verzekeraar gehouden om de schade aan het slachtoffer rechtstreeks te voldoen. De rechtbank komt kort gezegd tot het oordeel dat de aansprakelijkheidsverzekeraar mocht terugkomen op haar erkenning van aansprakelijkheid. Tegen dit vonnis is het slachtoffer in hoger beroep gegaan.
De erkenning van aansprakelijk
In hoger beroep werpt het slachtoffer een aantal grieven op. Met name de grief die ziet op het wel of niet terecht terugkomen op de erkenning van aansprakelijkheid is interessant. Het gerechtshof overweegt hierover allereerst:
“ Het staat een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen van een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is. Zo is, wanneer een verzekeraar tot de erkenning van aansprakelijkheid is gekomen op grond van een rapport van een door hem ingeschakelde deskundige, daarvoor de enkele omstandigheid dat nadien een andere deskundige een andere visie omtrent de aansprakelijkheid geeft of het eerdere onderzoek als ondeugdelijk aanmerkt, niet voldoende, aangezien de omstandigheid dat het rapport van de deskundige achteraf onjuist of ondeugdelijk wordt bevonden, krachtens de in het verkeer geldende opvattingen in de verhouding tot de derde voor rekening van de verzekeraar en diens verzekerde behoort te komen (zie Hoge Raad 10 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0470, NJ 1992/606 en HR 19-09-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8270, NJ 2003/619). Een verzekeraar is niet aan haar erkenning gebonden als komt vast te staan dat zij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog (artikel 3:44 BW), aangezien het dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat hij aan zijn erkenning wordt gehouden (zie Gerechtshof Den Haag 29 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2546). ”
Gelet op de ernstige twijfel over de betrouwbaarheid van verzekerde heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar terecht haar eerder gedane erkenning ingetrokken. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn geweest als de aansprakelijkheidsverzekeraar in de gegeven omstandigheden aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid werd gehouden. De bewijslast met betrekking tot de toedracht van het ongeval is daarmee komen te rusten op het slachtoffer. Zij is in de gelegenheid gesteld alsnog bewijs te leveren maar daarin is zij niet geslaagd. Ook het verwijt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen reeds in de deelgeschilprocedure was beslist faalt. Daarin is niet tussen het slachtoffer en de aansprakelijkheidsverzekeraar beslist dat het ongeval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Verder overweegt het gerechtshof nog dat getuigen die werkzaam zijn voor een bedrijf waaraan een verzekeraar expertiseactiviteiten uitbesteedt, geen partijgetuigen (ex artikel 164 Rv) zijn. Deze personen zijn namelijk (in beginsel) niet in dienst van de aansprakelijkheidsverzekeraar geweest.
Het voorschot is onverschuldigd betaald
Met al het vorenstaande staat vast dat de rechtsgrond voor de betaling van een voorschot van € 23.174,20 (door de aansprakelijkheidsverzekeraar) is komen te vervallen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheidsverzekeraar dit bedrag kan terugvorderen is ook een grief gericht. Maar ook deze grief faalt. Het slachtoffer kan op grond van de zogenoemde ‘directe actie’ ex artikel 7:954 BW slechts betaling vorderen van hetgeen de aansprakelijkheidsverzekeraar aan verzekerde verschuldigd is. Hiermee staat dan ook vast dat het voorschot aan het slachtoffer onverschuldigd is betaald en derhalve kan worden teruggevorderd.
Gerelateerd
Verzekering