Aansprakelijkheid van medebezitters van dieren: meer duidelijkheid?

2 augustus 2018, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Een (in gemeenschap van goederen) getrouwd stel maakt, samen met hun dochter, een rit met een koets die wordt voortgetrokken door een paard. Op enig moment wordt het paard onrustig, waarna de man naast het paard gaat lopen om het te kalmeren. Als de situatie escaleert, rijdt de koets over de benen van de man waardoor hij ernstig letsel oploopt. Het gerechtshof buigt zich over de vraag of het beroep van verzekeraar op het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016 opgaat.
Henriek Kragt
Henriek Kragt
Advocaat - Partner
In dit artikel

Feiten & omstandigheden

Op 29 juni 2008 maakt een (in gemeenschap van goederen) getrouwd stel, samen met hun dochter, een rit met een koets die wordt voortgetrokken door een paard. De vrouw zit rechts voorin op de bok als koetsier. De man zit links voorin en assisteert zijn echtgenote. Het dochtertje zit rechts achterin de koets op het bankje. Wanneer het paard onrustig wordt, gaat de man (op verzoek van zijn echtgenote) naast het paard lopen. De man wordt uiteindelijk door het paard tegen een stilstaande auto aangedrukt, waarna de koets over zijn benen rijdt. Ten gevolge van dit ongeval loopt de man ernstig letsel op: zijn rechterbeen wordt tot boven de knie geamputeerd.

Benadeelde stelt zijn echtgenote en de verzekeraar waar zij een koetsiersverzekering heeft gesloten op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor de geleden (en nog te lijden schade). Als aansprakelijkheid door verzekeraar wordt afgewezen, start benadeelde een deelgeschilprocedure op grond van artikel 1019w Rv. De deelgeschilrechter wijst het verzoek toe. De echtgenoot kan de schade die hij lijdt door het paard dat hij samen met zijn echtgenote bezit verhalen op de koetsiersverzekering van zijn echtgenote. De verzekeraar is het met deze beslissing niet eens en vordert in (tussentijds) hoger beroep dat de beschikking in het deelgeschil wordt vernietigd en dat de vordering van de man alsnog wordt afgewezen.

Tot welk oordeel komt het gerechtshof Den Haag?

Geschil

Ten tijde van het ongeval was de vrouw als koetsier verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid op grond van de door haar afgesloten koetsiersverzekering. Benadeelde stelt dat dit een bijzondere aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren betreft op grond waarvan alleen zijn echtgenote, als houdster van een koetsiersbewijs, verzekerd is. Zij is dan ook volledig aansprakelijk voor de schade die derden lijden. Anders dan bij een gewone aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren zou het feit dat benadeelde mede-bezitter is van het paard daaraan niet in de weg staan.

Verzekeraar verweert zich door een beroep te doen op het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:162 (Imagine). In dit arrest heeft de Hoge Raad (door beantwoording van prejudiciële vragen) geoordeeld dat een medebezitter van een dier (ook in dat geval een paard) niet de bezitter aan kan spreken voor schade die door dat dier is veroorzaakt. De regel uit het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6095 (het Hangmatarrest) bleek niet van toepassing op artikel 6:179 BW. Verzekeraar meent daarom dat ook in dit geval artikel 6:179 BW zich niet uitstrekt tot medebezitters.

De beoordeling

Zoals gezegd, wijst de deelgeschilrechter het verzoek van de man toe. Daartoe overweegt de rechter:

In dit geval spreekt [verzoeker] zijn echtgenote immers niet aan in haar hoedanigheid van (mede)bezitter, maar in haar hoedanigheid van koetsier, welke hoedanigheid is verzekerd via de koetsiersverzekering van [verweerster sub 1] bij London. Deze bijzondere aansprakelijkheidsverzekering geldt, in tegenstelling tot een algemene aansprakelijkheidsverzekering, niet ten behoeve van beide echtgenoten, maar alleen ten behoeve van [verweerster sub 1] . Alleen [verweerster sub 1] is immers, als houdster van een koetsiersbewijs, verzekerde onder de polis (zie artikel 1 van het clausuleblad, weergegeven in 2.9.). De verzekering ‘hangt’ dus niet aan het bezit van het dier, maar aan de hoedanigheid van koetsier. Dit maakt dat het beroep van London c.s. op de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2016 niet opgaat en dat [verzoeker] , als derde, zijn echtgenote wel degelijk kan aanspreken voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade.

Het zwaartepunt wordt dus gelegd bij de hoedanigheid van de aansprakelijk gestelde in plaats van bij de hoedanigheid van de benadeelde (de medebezitter). Dit is niet juist. Het hof overweegt:

De stelling dat [appellante sub 2] wordt aangesproken in haar hoedanigheid als koetsier (onder de polis) is naar het oordeel van het hof niet redengevend, omdat – naar uit de stukken blijkt – de vordering van [geintimeerde] jegens [appellante sub 2] uitsluitend is gegrond op de kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren ex art. 6:179 BW. [geintimeerde] heeft niet gesteld dat hij zijn echtgenote (tevens) aansprakelijk houdt wegens een door haar gemaakte fout bij het als koetsier besturen van de aanspanning waarvan het paard deel uitmaakte (schuldaansprakelijkheid).”

De aard van de koetsiersverzekering rechtvaardigt evenmin aansprakelijkheid. De verzekering kwalificeert zich namelijk – net als in het arrest Imagine – als een aansprakelijkheidsverzekering. Het feit dat bij de koetsiersverzekering de verzekerde hoedanigheid is beperkt tot houders van een koetsiersbewijs maakt hierbij geen verschil.

Een medebezitter is volgens het hof verder bekend met het potentiële gevaar van de eigen energie van een dier en moet de eigen (personen)schade daarom zelf verzekeren. Benadeelde had bijvoorbeeld een ongevallen- of arbeidsongeschiktheidsverzekering af kunnen sluiten.

Kortom, de echtgenoot kan de schade die hij lijdt door het paard dat hij samen met zijn echtgenote bezit niet verhalen op de koetsiersverzekering van zijn echtgenote. Het hof vernietigt de beschikking in het deelgeschil en wijst de vordering van benadeelde alsnog af.

Gerelateerd

Rechterhamer

Verjaring in het verzekeringsrecht: de aansprakelijkheidsverzekering

Op 9 juli 2024 heeft het Hof Amsterdam arrest (ECLI:NL:GHAMS:2024:1896) gewezen in een zaak waarin het aanvangsmoment van verjaring bij een...

Proportionele regulering voor verzekeraars

Het verzekeringsbedrijf is in Nederland (en Europa) sterk gereguleerd, met name door de richtlijn Solvency II (Richtlijn 2009/138/EG) en de implementatie...

WAM-verzekeraar verhaalt met succes haar schade op haar verzekerde die met te veel alcohol op een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt

In de nacht van 23 op 24 november 2018 veroorzaakt de bestuurder van een voertuig onder invloed van alcohol een eenzijdig ongeval waarbij een inzittende...

Opzettelijke brandstichting door een drugsgebruikende verzekerde met een geestelijke stoornis

Brandverzekeringen bieden meestal geen dekking voor schade die een verzekerde zelf opzettelijk veroorzaakt. Maar wat geldt als de verzekerde handelde vanuit...

Verrekening arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met letselschadevergoeding

Op 3 juni 2024 is een beschikking van de rechtbank Limburg gepubliceerd (ECLI:NL:RBLIM:2024:1878), waarin de rechtbank oordeelt dat uitkeringen onder een door...

Tellen inkomsten uit zwart werk mee bij begroten verlies aan verdienvermogen?

De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 april 2024 geoordeeld over de vraag of bij de begroting van schade wegens verlies aan verdienvermogen rekening gehouden...
No posts found