Op 10 augustus 2012 vond een ongeval plaats op landgoed Zoomland, dat wordt beheerd door stichting Het Noord-Brabants Landschap. Een recreatieve bezoekster heeft tijdens een wandeling het wandelpad verlaten om bramen te plukken, waarbij zij in een diepe kuil is gevallen.
De bezoekster en Het Noord-Brabantse Landschap verschillen van mening over de vraag of de terreinbeheerder aansprakelijk is voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden (en nog te lijden) schade. De aansprakelijkheidsvraag werd in een deelgeschilprocedure voorgelegd aan de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch ( ECLI:NL:RBOBR:2013:6302).
Het Noord-Brabants Landschap heeft het landgoed ingericht voor recreatieve doeleinden en heeft daartoe wandelpaden aangelegd, welke ook door haar worden onderhouden. Voor het houden van toezicht heeft Het Noord-Brabants Landschap een boswachter aangesteld. Bij het betreden van het terrein worden bezoekers er door middel van borden op gewezen dat het terrein is opengesteld, maar dat het verboden is zich buiten de wegen en paden te begeven. Voorts staat aangegeven dat het verboden is iets te beschadigen of mee te nemen.
Onder het wandelpad waar de vrouw liep bleek zich een oude duiker (een doorvoer voor een sloot) te bevinden. Aan één zijde van het pad was de sloot gedempt, maar aan de zijde van de braamstruiken liep de sloot een bosje in. De sloot werd niet meer geschoond en was overwoekerd geraakt met braamstruiken. De locatie van de duiker was in de berm aangegeven met twee ongeschilderde paaltjes van ongeveer 15 cm dik en 20 cm hoog. Na het ongeval zijn de paaltjes rood geschilderd en is er een reling aangebracht.
Verzoekster in het deelgeschil stelt dat de door Het Noord-Brabants Landschap aangestelde boswachter onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten een gevaarlijke situatie te signaleren en deugdelijk te markeren, althans deugdelijke voorzorgsmaatregelen te treffen om het ongeval te voorkomen. Het Noord-Brabants Landschap zou als werkgever ex art. 6:170 BW voor deze onrechtmatige daad aansprakelijk zijn.
De kantonrechter stelt voorop dat de Hoge Raad zich tweemaal eerder over de aansprakelijkheid van de terreinbeheerder heeft uitgelaten en verwijst naar het Veenbroei-arrest (d.d. 27 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0344) en het Jetblast-arrest (d.d. 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224). Onderhavige aansprakelijkheidsvraag wordt door de kantonrechter dan ook beoordeeld aan de hand van de in deze arresten aangereikte kaders.
De kantonrechter overweegt allereerst (in ro. 5.1 en 5.2) dat het plukken van bramen niet een dermate uitzonderlijke recreatieve activiteit is dat Het Noord-Brabants Landschap met die mogelijk geen rekening had hoeven te houden. Het Noord-Brabants Landschap, en haar terreinbeheerder konden en moesten voorzien dat zich in het najaar recreanten buiten de gebaande paden zouden begeven om veldvruchten te verzamelen, zeker tot op een beperkte afstand van de paden. Bovendien heeft de terreinbeheerder het gevaar van de duiker onderkend, aangezien de locatie van de duiker met paaltjes was gemarkeerd. De kantonrechter overweegt over deze paaltjes dat deze van (zeer) beperkte hoogte waren en dat enkel en alleen de aanwezigheid van die paaltjes niet op de aard van het gevaar of de bijzondere omstandigheid waarvoor zij in de berm waren geplaatst duidde.
De kantonrechter concludeert in ro. 5.3:
‘Vergelijking met het Veenbroei arrest leert dus in dit geval dat hier is voldaan aan de eisen die de Hoge Raad in dat arrest voor het aannemen van onrechtmatig handelen of nalaten stelt. NBL (althans: haar terreinbeheerder) heeft de zorg voor het terrein, waarvan zij weet dat dit door recreanten betreden gaat worden. Bovendien heeft zij weet van het mogelijk gevaar van een val in een in onbruik geraakte duiker, een gevaar waar het bezoekend publiek niet direct op bedacht hoeft te zijn en waarvan zij weet of behoort te weten dat dit door het overwoekeren van een sloot door braamstruiken niet direct zichtbaar is voor het publiek.’
De stelling van Het Noord-Brabants Landschap dat door plaatsing van de verbodsteksten op de borden bij de ingang van het landgoed en het plaatsen van de paaltjes in de berm de bezoekers afdoende waren gewezen op het bestaande gevaar, volgt de kantonrechter niet. Het Noord-Brabants Landschap was zich terdege bewust van het feit dat recreanten deze verbodsbepalingen regelmatig overtreden; bij verweerschrift had Het Noord-Brabants Landschap ook aangegeven geen problemen te hebben met het plukken van bramen. Dan moet er, aldus de kantonrechter, ook rekening mee worden gehouden dat voor het plukken van deze bramen de paden zouden worden verlaten. Van de door Het Noord-Brabants Landschap getroffen maatregelen viel, aldus de kantonrechter, niet te verwachten dat recreanten zich ter plekke van de duiker zouden onthouden van activiteiten waardoor het bestaande gevaar zich kon realiseren.
De kantonrechter verklaart voor recht dat Het Noord-Brabants Landschap aansprakelijk is voor de schade die verzoekster in het deelgeschil heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van haar val op het landgoed.
De bezoekster en Het Noord-Brabantse Landschap verschillen van mening over de vraag of de terreinbeheerder aansprakelijk is voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden (en nog te lijden) schade. De aansprakelijkheidsvraag werd in een deelgeschilprocedure voorgelegd aan de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch ( ECLI:NL:RBOBR:2013:6302).
Het Noord-Brabants Landschap heeft het landgoed ingericht voor recreatieve doeleinden en heeft daartoe wandelpaden aangelegd, welke ook door haar worden onderhouden. Voor het houden van toezicht heeft Het Noord-Brabants Landschap een boswachter aangesteld. Bij het betreden van het terrein worden bezoekers er door middel van borden op gewezen dat het terrein is opengesteld, maar dat het verboden is zich buiten de wegen en paden te begeven. Voorts staat aangegeven dat het verboden is iets te beschadigen of mee te nemen.
Onder het wandelpad waar de vrouw liep bleek zich een oude duiker (een doorvoer voor een sloot) te bevinden. Aan één zijde van het pad was de sloot gedempt, maar aan de zijde van de braamstruiken liep de sloot een bosje in. De sloot werd niet meer geschoond en was overwoekerd geraakt met braamstruiken. De locatie van de duiker was in de berm aangegeven met twee ongeschilderde paaltjes van ongeveer 15 cm dik en 20 cm hoog. Na het ongeval zijn de paaltjes rood geschilderd en is er een reling aangebracht.
Verzoekster in het deelgeschil stelt dat de door Het Noord-Brabants Landschap aangestelde boswachter onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten een gevaarlijke situatie te signaleren en deugdelijk te markeren, althans deugdelijke voorzorgsmaatregelen te treffen om het ongeval te voorkomen. Het Noord-Brabants Landschap zou als werkgever ex art. 6:170 BW voor deze onrechtmatige daad aansprakelijk zijn.
De kantonrechter stelt voorop dat de Hoge Raad zich tweemaal eerder over de aansprakelijkheid van de terreinbeheerder heeft uitgelaten en verwijst naar het Veenbroei-arrest (d.d. 27 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0344) en het Jetblast-arrest (d.d. 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224). Onderhavige aansprakelijkheidsvraag wordt door de kantonrechter dan ook beoordeeld aan de hand van de in deze arresten aangereikte kaders.
De kantonrechter overweegt allereerst (in ro. 5.1 en 5.2) dat het plukken van bramen niet een dermate uitzonderlijke recreatieve activiteit is dat Het Noord-Brabants Landschap met die mogelijk geen rekening had hoeven te houden. Het Noord-Brabants Landschap, en haar terreinbeheerder konden en moesten voorzien dat zich in het najaar recreanten buiten de gebaande paden zouden begeven om veldvruchten te verzamelen, zeker tot op een beperkte afstand van de paden. Bovendien heeft de terreinbeheerder het gevaar van de duiker onderkend, aangezien de locatie van de duiker met paaltjes was gemarkeerd. De kantonrechter overweegt over deze paaltjes dat deze van (zeer) beperkte hoogte waren en dat enkel en alleen de aanwezigheid van die paaltjes niet op de aard van het gevaar of de bijzondere omstandigheid waarvoor zij in de berm waren geplaatst duidde.
De kantonrechter concludeert in ro. 5.3:
‘Vergelijking met het Veenbroei arrest leert dus in dit geval dat hier is voldaan aan de eisen die de Hoge Raad in dat arrest voor het aannemen van onrechtmatig handelen of nalaten stelt. NBL (althans: haar terreinbeheerder) heeft de zorg voor het terrein, waarvan zij weet dat dit door recreanten betreden gaat worden. Bovendien heeft zij weet van het mogelijk gevaar van een val in een in onbruik geraakte duiker, een gevaar waar het bezoekend publiek niet direct op bedacht hoeft te zijn en waarvan zij weet of behoort te weten dat dit door het overwoekeren van een sloot door braamstruiken niet direct zichtbaar is voor het publiek.’
De stelling van Het Noord-Brabants Landschap dat door plaatsing van de verbodsteksten op de borden bij de ingang van het landgoed en het plaatsen van de paaltjes in de berm de bezoekers afdoende waren gewezen op het bestaande gevaar, volgt de kantonrechter niet. Het Noord-Brabants Landschap was zich terdege bewust van het feit dat recreanten deze verbodsbepalingen regelmatig overtreden; bij verweerschrift had Het Noord-Brabants Landschap ook aangegeven geen problemen te hebben met het plukken van bramen. Dan moet er, aldus de kantonrechter, ook rekening mee worden gehouden dat voor het plukken van deze bramen de paden zouden worden verlaten. Van de door Het Noord-Brabants Landschap getroffen maatregelen viel, aldus de kantonrechter, niet te verwachten dat recreanten zich ter plekke van de duiker zouden onthouden van activiteiten waardoor het bestaande gevaar zich kon realiseren.
De kantonrechter verklaart voor recht dat Het Noord-Brabants Landschap aansprakelijk is voor de schade die verzoekster in het deelgeschil heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van haar val op het landgoed.
Gerelateerd
Aansprakelijkheid