Wanneer twee partijen besluiten een overeenkomst te beëindigen die samenhangt met een andere overeenkomst kan mogelijk sprake zijn van een onrechtmatige daad jegens een partij bij die andere overeenkomst. In een arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1355) deed zich een dergelijke casus voor.
De casus
A sluit een overeenkomst met B waarbij B zich verplicht 70 appartementen te realiseren terwijl A het recht heeft de overeenkomst te ontbinden indien op een bepaalde datum niet minimaal 20 appartementen zijn verkocht. Om zeker te stellen dat A zijn ontbindingsrecht niet zal inroepen, sluit B een overeenkomst met C, waarbij C zich verplicht op eerste afroep van B maximaal 20 appartementsrechten van A te kopen. B heeft zich in de overeenkomst met C verplicht aan C een vergoeding te betalen voor elk appartement (met een maximum van 20) dat uiteindelijk niet door C behoeft te worden gekocht en afgenomen. Ook is in overeenkomst B – C bepaald dat als de overeenkomst A – B wordt ontbonden, de overeenkomst B – C gelijktijdig wordt ontbonden.
Wat als A en B nu overeenkomen dat hun overeenkomst wordt ontbonden (zonder dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in die verhouding) en C – omdat daarmee ook de overeenkomst B – C wordt ontbonden – de in de verhouding B – C overeengekomen vergoeding misloopt. Kan C, bijvoorbeeld in het geval van een faillissement van B, A op grond van onrechtmatige daad met succes tot vergoeding van schade aanspreken?
Juridisch kader
In zijn arresten van 24 september 2004 ( Vleesmeesters/Alog, NJ 2008/587) en 20 januari 2012 ( Wierts/Visseren, NJ 2012/59) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, indien de belangen van C zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst A – B, C nadeel kan lijden als een contractant in de verhouding A – B in de uitvoering tekort schiet. De normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is kunnen in dat geval met zich meebrengen dat die contractant de belangen van C dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen dit meebrengen, zal de rechter de ter zake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken. Bij die beoordeling zijn in ieder geval relevant:
Hoge Raad 14 juli 2017
In het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 ( ECLI:NL:HR:2017:1355) kwam bovengenoemde casus aan de orde. Het Hof had geoordeeld dat het hiervoor vermelde beoordelingskader van samenhangende rechtsverhoudingen niet van toepassing is omdat – in de hiervoor schematisch weergegeven casus – niet ervan kan worden uitgegaan dat A is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst (de overeenkomst A – B) waarmee de overeenkomst B – C nauw samenhing. Dit oordeel van het Hof, aldus de Hoge Raad,
In de woorden van A-G Valk is niet bepalend of de aangesproken partij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst waarbij zij partij is, maar of zij “tekort is geschoten” in een – op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt bestaande – verplichting om zich bij de wijze waarop door haar aan die overeenkomst uitvoering wordt gegeven, mede de belangen van derden aan te trekken. Wanprestatie is slecht één voorbeeld van een geval waarin sprake kan zijn van een tekortschieten in de laatst bedoelde zin.
Conclusie
Het in der minne beëindigen van een overeenkomst in de wetenschap dat een partij bij een met die overeenkomst samenhangende overeenkomst daardoor nadeel lijdt kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn jegens die partij met schadeplichtigheid tot gevolg.
De casus
A sluit een overeenkomst met B waarbij B zich verplicht 70 appartementen te realiseren terwijl A het recht heeft de overeenkomst te ontbinden indien op een bepaalde datum niet minimaal 20 appartementen zijn verkocht. Om zeker te stellen dat A zijn ontbindingsrecht niet zal inroepen, sluit B een overeenkomst met C, waarbij C zich verplicht op eerste afroep van B maximaal 20 appartementsrechten van A te kopen. B heeft zich in de overeenkomst met C verplicht aan C een vergoeding te betalen voor elk appartement (met een maximum van 20) dat uiteindelijk niet door C behoeft te worden gekocht en afgenomen. Ook is in overeenkomst B – C bepaald dat als de overeenkomst A – B wordt ontbonden, de overeenkomst B – C gelijktijdig wordt ontbonden.
Wat als A en B nu overeenkomen dat hun overeenkomst wordt ontbonden (zonder dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in die verhouding) en C – omdat daarmee ook de overeenkomst B – C wordt ontbonden – de in de verhouding B – C overeengekomen vergoeding misloopt. Kan C, bijvoorbeeld in het geval van een faillissement van B, A op grond van onrechtmatige daad met succes tot vergoeding van schade aanspreken?
Juridisch kader
In zijn arresten van 24 september 2004 ( Vleesmeesters/Alog, NJ 2008/587) en 20 januari 2012 ( Wierts/Visseren, NJ 2012/59) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, indien de belangen van C zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst A – B, C nadeel kan lijden als een contractant in de verhouding A – B in de uitvoering tekort schiet. De normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is kunnen in dat geval met zich meebrengen dat die contractant de belangen van C dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen dit meebrengen, zal de rechter de ter zake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken. Bij die beoordeling zijn in ieder geval relevant:
- de hoedanigheid van alle betrokken partijen;
- de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst;
- de wijze waarop de belangen van de derde (C) daarbij zijn betrokken;
- de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was;
- de vraag of de derde (C) erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien;
- de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde (C) rekening te houden;
- de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde (C) dreigt;
- de vraag of van hem (C) kan worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde (C) aangeboden schadeloosstelling.
Hoge Raad 14 juli 2017
In het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 ( ECLI:NL:HR:2017:1355) kwam bovengenoemde casus aan de orde. Het Hof had geoordeeld dat het hiervoor vermelde beoordelingskader van samenhangende rechtsverhoudingen niet van toepassing is omdat – in de hiervoor schematisch weergegeven casus – niet ervan kan worden uitgegaan dat A is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst (de overeenkomst A – B) waarmee de overeenkomst B – C nauw samenhing. Dit oordeel van het Hof, aldus de Hoge Raad,
geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In dat beoordelingskader is bepalend of de aangesproken partij haar verklaringen en gedragingen ter zake van de overeenkomst waarbij zij partij is, mede diende te laten bepalen door de belangen van de betrokken derde, en is dus niet mede vereist dat de aangesproken partij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst waarbij zij partij is en waarmee de belangen van die derde verbonden zijn.”
In de woorden van A-G Valk is niet bepalend of de aangesproken partij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst waarbij zij partij is, maar of zij “tekort is geschoten” in een – op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt bestaande – verplichting om zich bij de wijze waarop door haar aan die overeenkomst uitvoering wordt gegeven, mede de belangen van derden aan te trekken. Wanprestatie is slecht één voorbeeld van een geval waarin sprake kan zijn van een tekortschieten in de laatst bedoelde zin.
Conclusie
Het in der minne beëindigen van een overeenkomst in de wetenschap dat een partij bij een met die overeenkomst samenhangende overeenkomst daardoor nadeel lijdt kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn jegens die partij met schadeplichtigheid tot gevolg.
Gerelateerd
Fysieke leefomgeving