Aansprakelijk voor valpartijen voetgangers

30 december 2014, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Losliggende stoeptegels, putdeksels en andere oneffenheden binnen de bebouwde kom leiden tot grote ergernissen bij en vervelende valpartijen van voetgangers. Dergelijke obstakels leiden echter niet steeds tot aansprakelijkheid van de wegbeheerder.Dat ondervond recentelijk ook een voetgangster die op een centraal plein in een winkelgebied ten val kwam doordat zij met haar voet in het gat van een ontbrekende stoeptegel was blijven haken. Voor de gevolgen van haar val hield zij de gemeente Amer...
Annelijn Bloo-Kroes
Annelijn Bloo-Kroes
Advocaat - Senior
In dit artikel
Losliggende stoeptegels, putdeksels en andere oneffenheden binnen de bebouwde kom leiden tot grote ergernissen bij en vervelende valpartijen van voetgangers. Dergelijke obstakels leiden echter niet steeds tot aansprakelijkheid van de wegbeheerder.

Dat ondervond recentelijk ook een voetgangster die op een centraal plein in een winkelgebied ten val kwam doordat zij met haar voet in het gat van een ontbrekende stoeptegel was blijven haken. Voor de gevolgen van haar val hield zij de gemeente Amersfoort (op grond van art. 6:174 BW) aansprakelijk.

Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010 ( ECLI:NL:HR:2010:BN6236) stelt de rechtbank Midden-Nederland in haar beschikking van 22 oktober 2014 ( ECLI:NL:RBMNE:2014:6749) voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of een openbare weg voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, aankomt op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Bij de beantwoording van die vraag is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.

De rechtbank Midden-Nederland stelt vervolgens vast dat er op het plein sprake was een relatief klein verschil in hoogte van maximaal 2 centimeter. Gelet op de verhouding tussen de grootte van de klinker en het pleinoppervlak dient dat verschil in hoogte volgens de rechtbank Midden-Nederland als een kleine oneffenheid van het wegdek te worden aangemerkt. Van een gebrek in de zin van art. 6:174 BW is geen sprake.

Een voetgangster die op een plein in de gemeente Eindhoven (vermoedelijk) nabij de stoeprand waar sprake was van een hoogteverschil van 3 centimeter pijnlijk ten val was gekomen zag haar vordering tot schadevergoeding eveneens stranden. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch overwoog in haar uitspraak van 3 juli 2012 ( ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0387) dat een oneffenheid van 3 centimeter aan de rand van een parkeerhaven niet zodanig groot is dat sprake is van een gebrek in de weg waarvoor de gemeente aansprakelijk dient te worden gehouden. Bij het gebruik van het trottoir aan de rand van een parkeerhaven dienen voetgangers immers rekening te houden met hoogteverschillen tussen het trottoir en de parkeerhaven. Bij normaal te betrachten oplettendheid acht het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de kans dat een dergelijke oneffenheid over het hoofd wordt gezien klein. Dat er (zichtbeperkende) fietsen en marktkramen in de nabijheid van de oneffenheid stonden maakte niet dat het trottoir gebrekkig was .

In een andere kwestie (die eveneens werd voorgelegd aan de rechtbank Midden-Nederland) stond de valpartij van een voetgangster centraal die over een zich op een trottoir ter vervanging van stoeptegels bevindende houten plaat ten val was gekomen. Ook deze oneffenheid werd niet als van een zodanige aard of omvang aangemerkt dat van de gemeente als wegbeheerder kon worden gevergd dat hij deze opheft. In haar beschikking van 7 januari 2014 ( ECLI:NL:RBMNE:2014:113) overwoog de rechtbank Midden-Nederland dat op de wegbeheerder niet de plicht rust er voor te zorgen “ dat sprake is van een te allen tijde volmaakt effen wegdek. Een normaal oplettende gebruiker van het wegdek mag daar dan ook niet van uit gaan, maar moet rekening houden met een zekere mate van oneffenheid.”

Dat de situatie ter plekke met name in het donker onveilig was, zoals de voetgangster had gesteld, maakte voor dat oordeel geen verschil. Dat de straatverlichting ten tijde van het ongeval onvoldoende was, was niet gebleken, waarbij bovendien werd overwogen dat bij duisternis van een gebruiker van de weg ook meer oplettendheid mag worden verwacht.

Een valpartij van een voetganger op een toegangspad tot het Centraal Station in Den Haag leidde wel tot het oordeel dat sprake was van een gebrek in de zin van art. 6:174 BW. Door bouwwerkzaamheden liep het bewuste toegangspad over een bouwterrein en was het voorzien van stelconplaten. Tussen twee stelconplaten bestond een (loodrecht) hoogteverschil van 3 à 4 centimeter. In haar beschikking van 22 februari 2012 ( ECLI:NL:RBROT:2012:BV6621) stelde de rechtbank Rotterdam voorop dat een voetganger die gebruik maakt van een tijdelijk voetpad op een bouwterrein geen volledig egaal wegdek mag verwachten en rekening zal moeten houden met mogelijke oneffenheden. Zijn of haar verkeersgedrag zal daaraan moeten worden aangepast.

Het bewuste hoogteverschil was evenwel vanuit de looprichting van de voetganger niet of minder goed waar te nemen. In dat geval kan volgens de rechtbank Rotterdam niet meer worden gesproken van een oneffenheid waarop voetgangers bedacht moeten zijn. De opstaande rand lag bovendien niet op een vaste looproute van het slachtoffer, bevond zich binnen het gebruikelijke loopvlak van het voetpad (waarvan als toegangspad tot het Centraal Station veelvuldig gebruik werd gemaakt) en waarschuwingsborden waren niet geplaatst. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat gelet hierop sprake was van een gebrek aan het betreffende voetpad.

Ook een valpartij die werd voorgelegd aan de rechtbank Amsterdam haalde de drempel voor de vestiging van aansprakelijkheid. In haar vonnis van 15 april 2009 ( ECLI:NL:RBAMS:2009:BI4186) neemt de rechtbank Amsterdam tot uitgangspunt dat het putdeksel waarover een voetgangster ten val was gekomen vanuit de looprichting drie centimeter boven het gewone trottoirniveau uitstak. Het trottoir was binnen de bebouwde kom gelegen, zodat aangenomen werd dat daarvan regelmatig gebruik werd gemaakt. Omdat niet enkel sprake was van een niveauverschil tussen het putdeksel en het trottoir, maar ook van het ontbreken van bestrating vlak voor het putdeksel, concludeerde de rechtbank Amsterdam dat het trottoir ter plaatse van de valpartij niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld.

Niet iedere oneffenheid maakt een weg gebrekkig in de zin van art. 6:174 BW. Oplettendheid is geboden!

 

 



 

Gerelateerd