Het wetsvoorstel regelde een vergaande uniformering van de regels voor alle rechtspersonen (NV’s, BV’s, verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen) in het algemene deel van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Met de eerste nota van wijziging is hier verandering in gekomen doordat de regels voor bestuur en toezicht per rechtspersoon in de respectievelijke titels van Boek 2 geplaatst zijn, in plaats van in het algemene deel. De reden hiervoor is het behoud van flexibiliteit om rechtsvormen verschillend te kunnen behandelen.
Voor de vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en de stichting vervalt de bepaling dat een bestuurder of commissaris niet meer stemmen kan uitbrengen dan de andere bestuurders of commissarissen tezamen. Tevens vervalt de verplichte ontstentenis- en beletregeling. De reden hiervoor is dat men wil voorkomen dat deze rechtspersonen teveel worden bekneld in hun inrichtingsvrijheid en genoodzaakt worden hun bestaande bestuurs- en toezichtstructuren te veranderen.
Een raad van commissarissen van een vereniging of een stichting mag ook worden aangeduid als een raad van toezicht. In de praktijk en sectorale wetgeving wordt de term raad van toezicht namelijk veel gebruikt.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel bepaalde dat bij aansprakelijkheid in faillissement voor bezoldigde bestuurders en commissarissen van niet-commerciële verenigingen en stichtingen het bewijsvermoeden kwam te gelden. Dit bewijsvermoeden houdt in dat wanneer niet aan de jaarrekeningplicht of boekhoudplicht is voldaan, er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en aannemelijk is dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder of commissaris is in dat geval aansprakelijk jegens de vennootschap, tenzij hij aantoont dat het faillissement niet te wijten is aan kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Bij de nota van wijziging is dit bewijsvermoeden geschrapt voor bestuurders en commissarissen van niet-commerciële rechtspersonen. Dit om te voorkomen dat het verhoogde aansprakelijkheidsrisico zou kunnen leiden tot minder aanbod van functionarissen in een niet-commerciële omgeving.
Op grond van artikel 2:298 BW kan een bestuurder of commissaris van een stichting door de rechtbank worden ontslagen. Het ontslag brengt van rechtswege mee dat de desbetreffende bestuurder of commissaris gedurende vijf jaar na het ontslag geen bestuurder van een stichting kan worden (“bestuursverbod”). Bij de nota van wijziging is voorzien in de mogelijkheid voor de rechter om bij een ontslag een uitzondering te maken op het bestuursverbod voor een individuele bestuurder of commissaris, bijvoorbeeld wanneer deze bestuurder of commissaris geen verwijt kan worden gemaakt voor – samengevat – grove fouten van medebestuurders of commissarissen.
Zodra er meer bekend is omtrent de datum van in werking treding van dit wetsvoorstel, laat ik u dit weten.