Aanmerkelijk belang mogelijk bij BV waarvan vereniging formeel enig aandeelhouder is

11 februari 2013, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Een natuurlijk persoon houdt een zogenaamd aanmerkelijk belang ("AB") in een besloten vennootschap ("BV") indien hij, al dan niet tezamen met zijn fiscale partner (bijv. echtgenote), tenminste 5% van het geplaatste kapitaal van de BV houdt en in de algemene vergadering van de BV tenminste 5% van de stemmen kan uitbrengen. Is er sprake van een AB dan is 25% inkomstenbelasting verschuldigd over het ontvangen dividend, alsmede over het vervreemdingsvoordeel bij verkoop van de AB-aandelen. Maar d...
Karen Verkerk 
Karen Verkerk 
Notaris - Partner
In dit artikel
Een natuurlijk persoon houdt een zogenaamd aanmerkelijk belang ("AB") in een besloten vennootschap ("BV") indien hij, al dan niet tezamen met zijn fiscale partner (bijv. echtgenote), tenminste 5% van het geplaatste kapitaal van de BV houdt en in de algemene vergadering van de BV tenminste 5% van de stemmen kan uitbrengen. Is er sprake van een AB dan is 25% inkomstenbelasting verschuldigd over het ontvangen dividend, alsmede over het vervreemdingsvoordeel bij verkoop van de AB-aandelen. Maar daarnaast is ook de zogenaamde gebruikelijkloonregeling van toepassing. Deze regeling houdt in dat een AB-houder voor de loonbelasting geacht wordt een loon te ontvangen dat gebruikelijk is voor het niveau en de duur van zijn arbeid. Met deze regeling probeert de fiscus te voorkomen dat een AB-houder zichzelf een te laag loon toekent .

De Hoge Raad ("HR") heeft bepaald dat iemand ook AB-houder kan zijn, indien hij lid is van een vereniging die alle aandelen houdt in een BV1.

De casus was als volgt. Een verening was enig aandeelhouder van een BV. De leden van de vereniging waren A, zijn vrouw en zijn kinderen. In de algemene ledenvergadering van de vereniging hadden A en zijn vrouw vrijwel alle stemmen. De vereniging had ten doel het bevorderen van de onderlinge band tussen de leden, mede gericht op een verhoging van kennis van de leden. Daarvoor organiseerde de vereniging ondermeer cultuur- en studiereizen voor haar leden. De vereniging had daadwerkelijk gedurende een aantal jaren dividend van de BV ontvangen en daarvoor vorenbedoelde reizen voor haar leden georganiseerd. A, zijn vrouw en zijn kinderen hadden deelgenomen aan die reizen. Het dividend was dus niet via de vereniging rechtstreeks doorgesluisd naar de leden, maar wel ten goede gekomen aan de leden, conform het doel van de vereniging. Daarnaast had A werkzaamheden verricht voor de BV en daarvoor loon ontvangen. De inspecteur meende dat, ondanks het feit dat A geen aandeelhouder was, de gebruikelijkloonregeling van toepassing was en legde de BV een naheffingsaanslag loonbelasting op, omdat naar het oordeel van de inspecteur het door A ontvangen loon te laag was.

Het gerechtshof in Den Haag ("Hof") gaf de inspecteur gelijk en stelde dat de vereniging (i) feitelijk de aandelen in de BV voor rekening en risico van A en zijn vrouw hield, en (ii) dat de vereniging slechts formeel aandeelhouder was. Bovendien vond het Hof (iii) dat het economisch belang van de aandelen bij A en zijn vrouw lag. Het Hof ging er dus van uit dat enerzijds de vereniging als een soort stroman tussen A en zijn vrouw en de BV was geschoven en anderzijds dat A en zijn vrouw feitelijk het economisch belang van die aandelen hadden. Tegen die uitspraak ging de BV in cassatie. De HR stelde vast dat het oordeel van het Hof juist was dat er sprake was van een AB op grond van het bepaalde onder (i) en (ii). Aan het gestelde onder (iii) kwam de HR niet meer toe. Het hebben van een economisch belang van de aandelen vond de HR dus niet noodzakelijk om tot een AB te kunnen concluderen.

[1] HR 23 november 2012, LJN BW4102