Hoe is het nu geregeld?
In een aantal provinciale omgevingsverordeningen is nu al een (tijdelijk) verbod opgenomen voor de realisatie van zonneparken op landbouwgrond. Een landelijk verbod is er echter niet. Wel kent de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een zogenaamde “voorkeursvolgorde”. Hiermee geeft het Rijk richting welke ontwikkelingen voor zonne-energie de voorkeur genieten. Zon op landbouw- en natuurgrond is op de laagste “trede” (trede 4) opgenomen, en geniet dus in beginsel niet de voorkeur boven alternatieven, zoals zon op daken en gevels, op onbenutte terrein in bebouwd gebied en op gronden in landelijk gebied (trede 1 t/m 3). Alle provincies hebben op hebben op basis van deze voorkeursvolgorde in hun verordeningen regels opgenomen voor zon op land in het buitengebied.
Wat verandert er?
Het Rijk, de provincies en de koepels (VNG, IPLO, UvW en NBNL) hebben afspraken gemaakt over het juridisch verankeren van de aangescherpte voorkeursvolgorde zon. Het uitgangspunt van deze afspraken is dat zon op landbouw- en natuurgebieden in beginsel ongewenst is. Trede 4 van de voorkeursvolgorde zal daarom in beginsel niet mogen worden gebruikt, tenzij sprake is van een van hierna genoemde uitzonderingen:
A. agri-PV: combinatie van een substantiële agrarische functie met een zonnepark;
B. landbouwgronden die op basis van bestuurlijk bindende afspraken in transitie zijn, bijvoorbeeld gronden die in de toekomst een andere bestemming krijgen zoals woon-werk-bestemming, recreatie of overgang naar natuur of gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie door verzilting, vernatting of bodemdaling. Zon-PV draagt financieel bij aan het mogelijk maken van de gebiedsgerichte opgaven voor een maximale periode (30 jaar), waarna de gebieden hun definitieve bestemming zullen krijgen.
C. als de aanleg van zonneparken op gronden betekenisvol bijdraagt aan de vermindering van de netcongestie of zorgt voor vergroting van een efficiënter netwerkgebruik (netneutraal).
Noodzakelijke voorwaarden voor elk zon-PV-project dat gerealiseerd wordt zijn dat ze:
a. landschappelijk goed vormgegeven en ingepast zullen worden en
b. het inpasbaar is in het energienetwerk.
Bovendien streven partijen er naar dat alle zon-op-land projecten voldoen aan het streven van 50% participatie van omwonenden en kan rekenen op voldoende draagvlak, zoals genoemd in het Klimaatakkoord.
Wanneer verandert het?
Om de nieuwe bestuurlijke afspraken te kunnen effectueren, dienen de provincies deze vast te leggen in de provinciale omgevingsverordeningen. Vanaf dat moment zijn de nieuwe regels juridisch bindend. In januari 2024 zal worden bekeken of de afspraken voldoende zijn vastgelegd. Als dit dan nog niet gebeurd, zal dit bij de eerstvolgende herziening van de omgevingsverordening worden gedaan. Eerder hebben Rijk en provincies uitgesproken dat zij per 1 juli 2024 de voorkeursvolgorde zon juridisch willen vastleggen, maar dat zal naar verwachting dus eerder gebeuren.
Wat zijn de gevolgen voor nieuwe en lopende projecten?
Op nieuwe projecten die nog niet beschikken over een omgevingsvergunning of de benodigde planologische toestemming, zullen de nieuwe regels, zodra de gewijzigde omgevingsverordening is vastgesteld, onverkort van toepassing zijn.
Voor lopende projecten is dit genuanceerd. De Minister stelt hierover in zijn brief aan de Tweede Kamer dat “projecten waarvan de participatietrajecten al in een vergevorderd stadium zijn en niet (helemaal) conform de aangescherpte voorkeursvolgorde zon zijn vormgegeven, doorgang kunnen. Daar waar slechts sprake is van zoekgebieden en waar nog geen serieus vervolg aan is gegeven, geldt de aangescherpte voorkeursvolgorde zon”. Deze afspraak zal wel juridisch moeten worden geborgd door het opnemen van overgangsrecht of een overgangsregeling in de provinciale omgevingsverordening. Immers, zonder overgangsrecht zijn de nieuwe regels na vaststelling in beginsel direct van toepassing op alle nog lopende aanvragen. De verdere uitwerking van deze (mogelijke) overgangsregeling in de omgevingsverordeningen is daarom een aspect om goed in de gaten te blijven houden.
Hoe nu verder?
Met name de uitwerking van de uitzonderingsgrond roepen nogal wat vragen op. Wat is een “substantiële agrarische functie” bijvoorbeeld? Deze vragen en andere zullen moeten worden beantwoord bij de implementatie van de bestuurlijke afspraken in provinciale regelgeving. Duidelijk is echter wel dat de regels voor zon op land aanzienlijk worden aangescherpt. Voor ontwikkelaars is het daarom zaak om voor nieuwe projecten op landbouwgrond zo snel mogelijk de benodigde planologische toestemmingen te verkrijgen.
Wat nog meer?
Veel regio's hebben in hun Regionale Energiestrategieën (RES) voorgeschreven dat een deel van de duurzaamheidsambities gerealiseerd moet worden door zon op landbouwgrond. Om te voorkomen dat provincies en gemeenten hun duurzaamheidsdoelstellingen niet meer kunnen realiseren, zet het Rijk zich om het gebruik van de overige drie treden te stimuleren. De Minister wijst in dit verband op de aanpassing van het Bbl waarbij gemeenten de mogelijkheid krijgen om eigenaren van bestaande utiliteitsgebouwen met een gebruiksoppervlakte > 250 m2 te verplichten om de (volledige) dakpotentie te benutten voor de opwek van zonne-energie. Verder wordt gewezen op een breed scala aan stimuleringsmaatregelen, zoals de SDE++ en het Klimaatfonds. Het is echter nog maar de vraag of deze instrumenten, die nu ook al deels voorhanden zijn, daadwerkelijk genoeg zijn om het mislopen van grote projecten op landbouwgrond te mitigeren.
Tot slot
Wilt u meer weten over de aangekondigde wijzigingen, of advies in een concreet project? Neem dan contact op met Jeroen Niederer of een van de andere advocaten van onze sectie Overheid & Vastgoed.